Engagement is een wetenschappelijke kerntaak
Maatschappelijk engagement heeft wel degelijk een plaats binnen de academische wereld, maar de omgeving waarbinnen academici werken, remt dat eerder af dan dat het ertoe aanzet. Dat heeft alles te maken met het huidige financieringsmodel: universiteiten worden vooral beloond voor hun plaats in rankings op basis van kwantificeerbare producten zoals doctoraten, patenten en wetenschappelijke papers. Dat vertaalt zich logischerwijze in een specifieke druk op de mensen die er werken: zij worden aangestuurd om output te produceren die tegemoetkomt aan de criteria van het financieringsmodel. Om dat alles te realiseren, gaat een groot stuk van de dagtaak van academici op aan de zoektocht naar externe financiering, waaronder steeds meer private middelen.
Natuurlijk moet je om te slagen als academicus in de eerste plaats een uitmuntend wetenschapper zijn. Maar wie dat niet weet te combineren met doorgedreven management, krijgt het zeer lastig om zich staande te houden. Om een aanstelling te krijgen en daarna succesvol door te groeien, moet je gericht zijn op het efficiënt uitbouwen van een financieel rendabele onderzoeksgroep.
Maatschappelijk engagement past maar moeilijk in dat plaatje. De reden daartoe is eenvoudig: je stopt er veel tijd in, maar het helpt je cv niet vooruit, want het telt niet of nauwelijks mee in je beoordeling. En er komt een hoop gedoe bij te pas, zoals scheldmails en leren omgaan met twittertrollen. Dus passen velen ervoor of raken ze ontmoedigd.
Voor alle duidelijkheid: natuurlijk zijn er hooggespecialiseerde publicaties nodig en congressen om met vakgenoten kritisch van gedachten te wisselen. Dat de universiteiten dat luik van het wetenschappelijke werk hebben aangezwengeld, is een prima zaak. Maar de bespreking van die onderzoeksresultaten blijft vaak beperkt tot een zeer kleine groep mensen, en dat is problematisch. Het moet daarom evenzeer een kerntaak zijn van elke academicus om gespecialiseerde kennis uit te leggen aan mensen die zelf niet de luxe of de tijd hebben om zich erin te verdiepen.
Zolang de academische context niet verandert, blijft maatschappelijk engagement van academici gedoemd om te opereren in de marge van het universitaire leven, als vrijwilligerswerk zeg maar, na je uren, voor zover er in deze job überhaupt sprake is van zoiets als ‘na de uren’. Terwijl het een intrinsiek onderdeel van de job zou moeten zijn. Tenslotte ben je lid van een publieke instelling en het minste wat de samenleving mag verwachten, is dat die instelling in staat is de verworven kennis op de een of andere manier terug te geven. Zoiets heet democratie.
Kennis vertalen en zich mengen in een publiek debat is niet eenvoudig. Het woord vulgarisering is daarom onterecht. Denk aan een column als deze: in 750 woorden een complex thema uitleggen is geen sinecure en vraagt evenveel wetenschappelijke kunde als spreken op een internationaal congres. Of denk aan spreken voor een zogeheten lekenpubliek. Zelf beschouw ik het als een eer en een essentieel onderdeel van mijn werk als academicus. Daar komen vaak de meest interessante maar ook moeilijkste vragen aan bod. Dan gaat het niet over een detaildiscussie van je onderzoeksmethode, maar om fundamentele vragen, zoals ‘en wat zijn we daar nu in feite mee, met die filosofie?’ Een terechte, maar moeilijke vraag.
Mijn motto in deze is eenvoudig: wie er niet in slaagt wetenschappelijke inzichten uit te leggen aan iemand zonder voorkennis, heeft het zelf niet goed begrepen en is bijgevolg (nog) geen goed academicus. Onderwijs is wat dat betreft een mooie test: als ik een half auditorium de wenkbrauwen zie fronsen, dan weet ik dat mijn uitleg te snel is gegaan, of dat ik te weinig voorbeelden heb gebruikt om iets helder te maken. Dan ligt de fout bij mij en niet bij het zogeheten onwillige publiek.
Moeilijk doen, is het makkelijkste wat er is. Dan sluit je je op in je vakjargon en klink je geleerd, maar een verdienste zou ik dat niet noemen. De kunst is om wetenschappelijk accuraat te blijven en toch je jargon transparant te maken. Dan open je de ruimte van het denken. Als dat lukt, wordt het pas echt interessant, omdat je dan anderen in staat stelt om mee in gesprek te treden, zodat je zinvolle reacties kunt terugkrijgen. Maar hoeft het nog gezegd: dat alles vraagt veel tijd en die is er niet of nauwelijks. Zolang er geen structurele erkenning komt van die academische kerntaak, zal dat zo blijven, alle charters ten spijt. Maatschappelijk engagement van academici moet tot stand komen dankzij en niet ondanks de job.
http://www.standaard.be/cnt/dmf20180507_03502511
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire