samedi 7 janvier 2017

Stop alstublieft met klagen

De eindejaarslijstjes lijken ons allemaal van één ding te willen overtuigen: het gaat verschrikkelijk slecht met de wereld.
Zelfs al zou het inderdaad zo slecht gaan als wordt beweerd, dan nog heeft het geen zin om bij de pakken neer te zitten en te klagen, integendeel.

De afgelopen dagen moest ik met lede ogen aanzien hoe verschillende media ons overspoelden met feiten en lijstjes die ons duidelijk moesten maken dat 2016 een afschuwelijk jaar was en dat het met de wereld de slechte kant opgaat. Is dit werkelijk zo? Ok, de afgelopen jaren was er een afschuwelijke burgeroorlog in Syrië, een ongeziene vluchtelingenstroom naar Europa, een toename van terrorisme in het Westen, een immer dreigende klimaatcrisis en een ongeleid projectiel dat verkozen werd tot president van het machtigste land ter wereld.
Van de andere kant, de jaren voor het begin van de Syrische burgeroorlog waren misschien wel de meest vredevolle uit de geschiedenis van de hele mensheid. We leven in een wereld waarin open oorlogen tussen staten verleden tijd lijken en er enkel nog burgeroorlogen resten, vaak dan wel met buitenlandse inmenging. Er vielen de afgelopen twee jaar meer terrorismedoden in West-Europa dan de voorbije tien jaar, maar de jaren ’70 en ’80 waren nog een stuk erger. Het klimaat gaat de verkeerde kant op, maar het nieuws dat de ozonlaag zich aan het herstellen is, ging bijna aan iedereen voorbij. Ook de economie lijkt zich stilaan te herstellen van de crisis.

Het is bon ton om pessimist te zijn. 

En wat dacht je dan van deze statistieken: nog nooit leefden er zoveel mensen in een democratie, nog nooit waren er zoveel mensen geschoold en ook de kindersterfte en extreme armoede blijven jaar na jaar dalen. Verder is ook de technologische vooruitgang van de wereld niet te stoppen: in 2016 maakten we kennis met Virtual Reality-brillen, zelfrijdende Tesla’s, the internet of things, drones, noem maar op. Binnenkort gaan we misschien zelfs naar Mars!
Als je echter een blik werpt op traditionele en sociale media, dan lijkt het pessimisme welig te tieren. Het is bon ton om pessimist te zijn, en als je nog maar durft hoopvol of optimistisch te zijn, kijken mensen je aan alsof je een andere taal spreekt.

“Slecht” valt op

Hoe komt dit? In de eerste plaats misschien juist omdat het zo goed gaat. Juist omdat het zo goed met ons gaat, valt het zo op als het even minder goed gaat. Wie zelf nooit meer een oorlog heeft meegemaakt, weet natuurlijk niet wat er hem overkomt als er plots oorlogsvluchtelingen aan zijn deur staan. Een andere reden is meer psychologisch: angst verkoopt. Angst en gevaar trekken enorm de aandacht. Ze maken immers diepgewortelde overlevingsmechanismen in de menselijke geest wakker.
 Ik zou zelfs durven beweren dat van al de gevaren in de wereld, pessimisme wellicht het allergrootste is.
Maar goed, er zijn inderdaad een aantal onheilspellende tendenzen in de wereld, en wie weet gaat het wel de verkeerde kant op. Dan nog echter is het, geloof ik, verkeerd om zo te focussen op al wat slecht gaat. Ik zou zelfs durven beweren dat van al de gevaren in de wereld, pessimisme wellicht het allergrootste is. Door zo eenzijdig te focussen op al wat er verkeerd loopt, triggeren we zoals gezegd ons overlevingsmechanisme. In psychologische termen heet dit de fight or flight-reactie. Als mensen geconfronteerd worden met een acuut gevaar, dan wordt er in hun lichaam alles in werking gesteld om hier snel op te reageren door ofwel terug te vechten ofwel weg te lopen. Wie constant geconfronteerd wordt met gevaar, leeft in een soort van constante crisistoestand.

Vechten of vluchten

Heel interessant, maar ook heel gevaarlijk, want onze fight or flight-toestand is niet de toestand waarin we rustig over de dingen nadenken om dan wel overwogen, genuanceerde beslissingen te nemen. In onze crisistoestand grijpen we naar kortetermijnoplossingen van acute problemen. Fight, we verzetten ons abrupt en niet zonder de nodige ondertoon van agressie tegen symptomen zonder ons te bekommeren om onderliggende oorzaken. Begint u hier al de kenmerken van het gehele politieke debat, of misschien toch van bepaalde politieke strekkingen te erkennen? Juist ja, het is dan ook mijn heilige overtuiging dat de media, door hun focus op snel nieuws over negatieve zaken, een voedingsbodem vormen voor het toenemende populisme (en hier overigens flagrant hun eigen verantwoordelijkheid in miskennen).
Nog erger dan de ‘vecht’-reactie is misschien de vluchtreactie. Al het negatieve nieuws doet ons weglopen van de problemen. Het maakt ons pessimistisch en doet ons geloven dat we ‘er toch niets aan kunnen doen.’ In de psychologie heet dit ‘aangeleerde hulpeloosheid’. Als mensen maar vaak genoeg geconfronteerd worden met situaties waar ze niets aan kunnen doen, dan gaan ze deze ervaring veralgemenen. Met andere woorden, ze geven het op en denken dat ‘alles toch hopeloos is’, zelfs als het niet zo is.

Hierin schuilt denk ik het grootste risico: onze wereld is pas verloren, als wij geloven dat ze verloren is. Als je dan toch gelooft dat het slecht gaat, is klagen en pessimistisch zijn het allerslechtste dat je kan doen. Verandering is er in de geschiedenis alleen maar gekomen doordat er mensen waren, individuen, die tegen de stroom van de tijd in durfden gaan en vaak tegen beter weten in bleven vechten voor en geloven in een betere wereld. Pessimisme doet ons onze zin voor verantwoordelijkheid verliezen.
Het fnuikt ons geloof in onze mogelijkheden als mens, en schaadt ons daarom op een veel fundamenteler manier dan deze of gene crisis.
Gandhi zei het al: ‘Wees de verandering die je in de wereld wil zien.’
Gijs Van den Broeck (28) is leerkracht godsdienst.
 

jeudi 5 janvier 2017

HERODOTE Les purges staliniennes



1er décembre 1934
Assassinat de Kirov et purges staliniennes
Le 1er octobre 1934, Sergheï Kostrikov, dit Kirov (48 ans), est assassiné dans des conditions mystérieuses à Leningrad (aujourd'hui Saint-Pétersbourg). L'homme n'est autre que le secrétaire du Parti communiste pour la région de Leningrad. C'est aussi un proche de Staline et son dauphin présumé.
Sa mort va être le prétexte à une sinistre vague d'épuration au sein du Parti communiste de l'Union Soviétique, connue sous le nom de « procès de Moscou ». Les accusés de ces trois procès, des bolchéviques de la vieille garde léniniste, plaideront tous coupables et feront amende honorable. La plupart seront exécutés.
André Larané
Un prétexte tout trouvé
Staline, tout-puissant secrétaire général du Parti communiste, a lancé en 1930 la collectivisation des terres et des usines. Les Soviétiques ont payé ces initiatives au prix fort : effroyables famines et déportations massives.
Malgré le renforcement de son autorité sur le Parti, le dictateur a tout lieu de craindre que la vieille garde bolchevique ne profite de ses difficultés pour le renverser.
En 1934, il donne l'impression d'amorcer une réconciliation avec ses principaux rivaux : Kamenev, Zinoviev et Boukharine... Ces derniers peuvent s'exprimer librement au cours du XVIIe Congrès du Parti communiste de l'URSS (Union des Républiques Socialistes Soviétiques), en 1934.
Las, il ne s'agit que d'une feinte. Le « Vojd » (Guide, qualificatif officiel de Staline) n'attend que le moment propice pour éliminer définitivement ses ennemis avérés ou potentiels, autrement dit tous les vieux bolcheviques de son entourage...
Ce moment arrive avec l'assassinat de Kirov, à croire que Staline l'aurait lui-même commandité ! Dès le soir, le dictateur quitte Moscou pour Leningrad et gifle publiquement le responsable local de la police politique, le NKVD (ex-Guépéou).
Le même jour, le Comité central, organe suprême du pouvoir, institue une justice d'exception sous le prétexte de traquer et punir les criminels (pas de défense, pas de recours en appel possible et exécution immédiate en cas de condamnation).
Grandes purges
Les « grandes purges » commencent dès le 16 janvier 1935, avec l'ouverture du procès de Kamenev, Zinoviev et 17 autres accusés, sous l'inculpation d'avoir « aménagé le terrain idéologique » à l'assassinat de Kirov avec la complicité du traître Trotski, en exil. Il ne s'agit que d'une mise en bouche : Kamenev et Zinoviev s'en tirent pour l'heure avec seulement dix ans de prison.
– Le « procès des Seize » (19-24 août 1936)
Les choses sérieuses débutent en août 1936, avec la mise en accusation d'un prétendu « Centre trotskiste-zinovieviste unifié ». Kamenev et Zinoviev n'échappent pas cette fois à une condamnation à mort (douze ans plus tôt, après la mort de Lénine, ils avaient constitué une première « troïka »avec Staline, permettant à ce dernier de s'emparer du parti !).



Ce premier des grands procès de Moscou se tient, comme les suivants, sous la direction du procureur général Vychinski, en présence de la presse nationale et internationale.
Il inaugure un scénario mis au point par le chef du NKVD, Yagoda (ou Iagoda) : il s'agit que les prévenus collaborent à leur mise à mort en avouant eux-mêmes les complots fantaisistes dont ils sont accusés et en dénonçant des comparses ! Ils y sont conduits par un reste de fanatisme ou, plus prosaïquement, par l'espoir de sauver leurs proches.
Dans le box des accusés, on mélange des révolutionnaires éminents qui se sont ralliés à Staline, entourés de communistes moins connus et d'inconnus au passé trouble qui soutiennent les thèses de l'accusation (complot terroriste, actes de sabotage, activités d'espionnage, contacts avec le « traître »Trotski...).
Les étrangers eux-mêmes applaudissent aux sentences iniques et sans preuves. En France, la Ligue des droits de l'Homme, qui s'était illustrée dans la défense d'Alfred Dreyfus, n'y voit rien à redire dès lors que les accusés se reconnaissent publiquement coupables !
Yagoda, malgré sa diligence, est congédié à l'automne et remplacé à la tête du NKVD par un jeune loup, Nikolaï Ejov (ou Yéjov)
– Le « procès des Dix-huit » (23-30 janvier 1937)
Le deuxième grand procès se tient en janvier 1937. Il s'en prend à un « Centre trotskiste parallèle » qui aurait comploté avec les nazis et les Japonais contre la patrie. Les accusés (Piatakov, Radek, Sokolnikov, Serebriakov...) se prêtent aimablement à la farce en s'accusant des pires malversations avant de recevoir une balle dans la nuque.
Dans les mois qui suivent, Ejov soumet à Staline des listes de prévenus en lui demandant son avis. On estime qu'au total, Staline approuvera de la sorte 44.000 condamnations à mort, pudiquement qualifiées de « condamnations au premier degré ». C'est l'« ejovtchina » (ou « yéjovchtchina »).
À la différence de la répression ordinaire, qui touche des centaines de milliers de Soviétiques ordinaires, l'« ejovtchina » frappe l'opinion internationale car elle concerne des membres dirigeants du pays, du Parti et de l'armée.
– Les purges dans l'Armée rouge (11 mai 1937 - mars 1938)
L'armée est décapitée par une troisième série de procès, entre l'été 1937 et le printemps 1938. Ceux-là se tiennent à huis clos, devant quelques officiers généraux, car Staline appréhende malgré tout les protestations des militaires et des anciens combattants de la Révolution et de la guerre civile.
Le premier concerné est Mikhaïl Nikolaïevitch Toukhatchevski, un aristocrate rallié à la Révolution, sans doute le plus brillant militaire de l'Armée rouge. Nommé maréchal en 1935, à 42 ans, il est démis de ses fonctions deux ans plus tard, le 11 mai 1937, et fusillé le 12 juin suivant. On suppose qu'il a été compromis par de faux documents fabriqués par les Allemands, soucieux d'éliminer un adversaire potentiel.
Au total, trois maréchaux sur cinq, treize généraux d'armée sur 15, 30 généraux de corps d'armée sur 58, 110 généraux de division sur 195, 211 colonels sur 406, et au total 35.000 officiers, soit une bonne moitié des cadres de l'armée, sont proprement exécutés.
– Le « procès de la droite » (2-13 mars 1938)
Les grands procès de Moscou s'achèvent en mars 1938 avec la mise en accusion de 21 prévenus dont Boukharine, l'un des plus illustres chefs bolcheviques, et... Yagoda. Ce dernier est jugé et exécuté selon le scénario qu'il a lui-même mis au point à la tête du NKVD ! Son successeur Ejov n'allait d'ailleurs pas tarder à le suivre dans la mort.
Au terme de ces trois années, plus de la moitié des élus du Parti ont été éliminés... et remplacés par de jeunes militants qui n'ont pas connu la Révolution et sont dévoués à Staline.
Celui-ci apparaît comme le seul héritier de Lénine après l'élimination de presque tous les bolcheviques éminents (le survivant Trotski, en exil au Mexique, sera assassiné sur ordre de Staline en 1940).
Staline a pu profiter des procès pour faire porter sur les accusés le poids de ses dramatiques échecs dans la collectivisation des terres et des usines.
Résignation
L'historien Léon Poliakov s'est interrogé sur l'apathie des responsables soviétiques face à la répression qui s'est abattue sur eux :
« Un seul général, Ian Gamarnik, le chef de la direction politique de l’armée, choisit de se donner librement la mort. Ainsi donc, une résistance authentique, rébellion, conspiration, ou simple opposition, était pour ces hommes de l’ordre de l’impensable. En regard, que l’on songe aux généraux de Hitler, à ces officiers prussiens auxquels on a beaucoup reproché leur inaction et qui pourtant multiplièrent les tentatives subversives de tout ordre, culminant avec le complot de juillet 1944. On peut croire que ce contraste tenait aux traditions respectives. En effet, les foudres de guerre allemands avaient été nourris de valeurs chrétiennes, tandis que les généraux de Staline avaient adopté, "introjecté", les valeurs marxistes-léninistes ; en résultat, leur discipline révolutionnaire-militaire leur dictait une aveugle obéissance aux ordres du dirigeant suprême. Le déni ou l’oubli d’une morale autonome serait alors la clé de l’action hypnotique exercée par le Vojd sur l’ensemble du Parti, sinon du pays, et à laquelle la caste des officiers supérieurs succomba dans sa totalité »
(Les totalitarismes du XXe siècle, Fayard, 1987).
Bibliographie
Le témoignage poignant d'Arthur London, dans son livre L'Aveu (1968), a permis de mieux comprendre comment tant d'hommes ont pu s'effondrer et s'accuser en public de crimes imaginaires. L'action se déroule lors de procès similaires qui se sont tenus à Prague en 1951. Le réalisateur Costa-Gavras en a tiré un film à succès en 1969 avec Yves Montand dans le rôle principal.
Un autre témoignage, très instructif, est le témoignage de l'écrivain hongrois Arthur Koestler : Le Zéro et l'infini (publié en 1940 sous le titre : Darkness at noon).

mardi 3 janvier 2017

DS Kiezers willen geen feiten, wel keuze 20170103

In drie Belgische buurlanden vinden in 2017 verkiezingen plaats.  hh, afp

Kiezers willen geen feiten, wel keuze

Als de media er maar in slagen om de harde feiten bij de mensen te brengen, zal de populistische storm gaan liggen, hoor je tegenwoordig. Luuk van Middelaar is het daar niet helemaal mee eens.

Wie? Politiek filosoof, gewezen speechschrijver van Herman Van Rompuy. Hij bekleedt de leerstoel ‘Europese waarden’ aan de Université Catholique de Louvain.
Wat? Politici moeten zeggen waarvoor ze staan. Ze moeten de band tussen spreken en handelen herstellen.

Is er nog ruimte voor debat, als de feiten niet meer tellen? Hoe moet het verder met de democratie, als politiek en waarheid gescheiden wegen bewandelen? Na een jaar van Trump, Brexit en social bots is het de grote zorg. De Oxford Dictionaries verkozen post-truth tot woord van 2016 en in Duitsland won postfaktisch. Ruwweg duidt deze eigenschap erop dat de emotie overheerst in plaats van de rede, en dat woorden losraken van de werkelijkheid. In het Nederlands kunnen we het ‘postfeitelijk’ noemen. Vanuit deze analyse vragen de hoofdredacteur van deze krant, ­Karel Verhoeven, in de slotaflevering van zijn sterke kerstessay (DS 29 december) en columnist ­Timothy Garton Ash in een opiniebijdrage (DS 30 december) de media om feiten rigoureuzer na te trekken en, respectievelijk, ze te brengen tot bij de mensen die ten prooi zijn gevallen aan de op emotie spelende populistische verhalen.
Toch is deze analyse maar een deel van het verhaal. Mij bevalt niet dat ze al te makkelijk en bevoogdend het falen van gevestigde spelers in de politiek en in de media verhullen. Alsof zij de feiten hebben en de tegenstanders de leugens. Onthutste Britse opiniemakers omhelsden de notie van post-truth politics als subtiele manier om de leave stemmende massa domheid toe te schrijven. Dat is erg genoeg, maar nog erger is dat de analyse ons qua antwoorden de verkeerde kant op stuurt. Hard roepen dat ieder zich aan de feiten moet houden, zal de populistische storm niet bedwingen – het tegendeel is misschien waar. In het grote Europese verkiezingsjaar 2017, met een stembusgang voor Belgiës buren, is het de verkeerde strategie tegen Geert Wilders in Nederland, Marine Le Pen in Frankrijk en AfD in Duitsland. Kiezers willen geen feiten, kiezers (het woord zeg het al) willen keuzes. Ook daaraan heeft het ontbroken.

Voer voor interpretatie

Natuurlijk is er reden tot bezorgdheid over de ontwikkeling van het medialandschap, met nepnieuws en de algoritmische verkaveling van de openbare ruimte in steeds kleinere perkjes, die door Google & co allemaal hun eigen wereldbeeld krijgen opgediend. Het is dus goed dat de media aan zelfkritiek doen en naar handelingsvermogen zoeken. Maar de politiek zal in de feiten geen beslissende houvast vinden. Het succes van Nigel ­Farage of Donald Trump kan je niet met het begrip post­feitelijkheid alleen verklaren. Terecht schreef de Duitse politicoloog Jan Werner Müller: ‘Was het werkelijk de valse belofte dat Groot-Brittannië 350 miljoen pond per week kon besparen, die de Brexit-stemming besliste? Of toch eerder de eigenlijk oerdemocratische en niet zo makkelijk met feiten te falsifiëren slogan t ake back control?’. Feiten (en zelfs leugens) spreken niet voor zich. Ze moeten in een verhaal worden geplaatst.

De politiek is niet het domein van kennen en weten, maar van oordeel en overtuiging  

Ten gronde is de verhouding tussen politiek en waarheid niet zo eenvoudig als de notie post-truth politics doet voorkomen. In haar klassieke tekst ‘Waarheid en politiek’ (1967) ­fileert Hannah Arendt het diepe conflict tussen beide. De filosofe wijst erop hoe machthebbers van alle tijden poogden om waarheden die hun onwelgevallig waren, te ontkennen of te verdraaien. Tegelijk wijst zij er met klem op dat de democratie leeft van debat, conflict en pluraliteit; in het politieke domein is een absolute waarheidsaanspraak gevaarlijk en totalitair. Een fiks dilemma dus: zoals de waarheid bescherming behoeft tegen politieke macht, zo de democratie tegen de absolute waarheid.
Arendt zoekt de uitweg in een strikte scheiding van feitelijke waarheden en meningen. Op grond van dezelfde feiten kunnen twee personen – andere waarden, andere ervaringen – tot een ander oordeel komen en dat is volkomen legitiem. Ze haalt de Franse staatsman Georges Clemenceau aan die na de Eerste ­Wereldoorlog de vraag kreeg hoe latere historici over de schuldvraag zouden oordelen. Hij antwoordde: ‘Dat weet ik niet, maar ik weet wel dat België in 1914 niet Duitsland is binnengevallen.’ Interpretatie is een kwestie van keuze en selectie, van mening en oordeel, maar daaronder liggen onomstotelijke feiten.

Het immense gat

Klinkt dit hopeloos naïef? Dat is dan precies wat er de afgelopen decennia is misgegaan. Met het onderscheid tussen feiten en meningen is het aan beide zijden misgelopen. Zeker de feiten hadden het zwaar. In het spoor van Friedrich Nietzsche (‘Er zijn geen feiten, alleen interpretaties’) en zijn 20ste-eeuwse navolgers als Michel Foucault en Jacques Derrida, heeft een deel van de linkse cultuurwetenschappelijke elite vanaf de jaren zeventig élke waarheid als culturele constructie en machtsaanspraak ontmaskerd. Dit postmoderne sloopwerk inspireerde progressieve identiteitspolitiek waarbij elke groep (zwarten, vrouwen, homo’s) een eigen perspectief heeft. De ironie is dat juist Poetin en Trump vandaag opereren volgens het postmoderne adagium dat macht bepaalt wat waar is. Dat is op zichzelf niet verrassend. Hannah Arendt schreef al in 1967 over ‘leugenaars die er niet in slagen hun leugen ingang te doen vinden als feit en dan zeggen dat het een “mening” is’. Het nieuwe en pijnlijke is veeleer dat de intelligentsia door haar eigen schuld tegenover zulke praktijken met de mond vol tanden staat.
Terwijl in het politieke spreken alles aldus ‘mening’ werd, verschanste het politieke handelen zich de afgelopen decennia juist achter de ‘feiten’. Besturen werd een kwestie van techniek en aan de juiste economische knoppen draaien. De keuzes en waardeoordelen achter elk besluit raakten onttrokken aan het zicht. Deze strategie van depolitisering dempte maatschappelijke conflicten, maar allengs gingen politici en beleidsmakers ook zelf geloven dat ze géén keuze hadden. De slogan There is no alternative (TINA), vanaf Margaret Thatcher vooral op rechts gebruikt als rechtvaardiging voor bezuinigingen, zette kwaad bloed. Niet toevallig in 2010, tijdens de banken- en eurocrisis, werd in Duitsland de term alternativlos gekozen tot kwalijkste woord van het jaar. De jury verweet de regering met dit ‘basta’-argument de noodzaak van debat te loochenen en de onvrede onder burgers te voeden.
Aldus plaveide een verbond van relativerend postmodernisme en alternatiefloze technocratie de weg naar post-truth politics. Het ene ontwapende de feiten in het debat en het andere verklaarde meningen irrelevant voor het bestuur. Zie daar het immense democratische gat waar de populistische uitdagers in heel Europa in springen. Zij bieden namelijk wel een keuze, zij beweren dat het anders kan, zij roepen om politiek – en wie durft te zeggen dat het leugens zijn?

Stop de vloedgolf

Met het Europese verkiezingsjaar 2017 in aantocht heeft zowel de feitelijke waarheid als de democratische meningenstrijd dus dringend versterking nodig. Niet alleen bij de buren, maar ook in België. Dat vraagt moed. Enerzijds de moed om feiten als feiten te verdedigen: niet alles is mening. Op dat front is de fact checking à la Verhoeven en Garton Ash welkom. Maar anderzijds de moed van de gevestigde politiek om pluraliteit en tegenspraak toe te laten: de toekomst is open en het resultaat van keuzes.
Waar te beginnen? Misschien met hernieuwde aandacht voor het menselijk vermogen feit en mening te verbinden: de oordeelskracht. De politiek is niet het domein van kennen en weten. Ze is het domein van oordeel en overtuiging. Politici oordelen, zoals ook rechters en artsen. Zonder het houvast van een wetenschappelijke waarheid doen ze op grond van feiten en ervaringen een voorstel voor een toekomst én pogen ze er steun voor te winnen. Hun gebrek aan houvast is geen tekortkoming, maar een erkenning van de open toekomst en dus van de menselijke vrijheid. De kiezer wil kunnen kiezen, ook hij velt een oordeel. Hij kiest in het stemhokje niet tussen feiten en meningen, maar oordeelt er over wat wenselijk en mogelijk is.
Het politieke midden verloor in 2016 op overtuigingskracht. In 2017 zal het dus moeten winnen op oordeelskracht. Dit vergt een analyse van de wereld (het hele scala van inkomen en pensioenen tot onderwijs, veiligheid en klimaat) en een respons in termen van waarden en keuzes. Daarbij is het voor politici verboden om te zeggen dat het moet van de EU, van het Genèveverdrag of van het vorige coalitieakkoord. Nooit meer ­TINA dus. Ze moeten zeggen: omdat wij staan voor die of die waarde en bovendien een land met buren en bondgenoten zijn. Sociaaldemocraten, christendemocraten en liberalen moeten elk de eigen ruimte voor verandering zoeken die er wel is – in financiële prioriteiten, in maatschappijbeeld, in symboliek. Ze moeten de band tussen spreken en handelen herstellen. De kiezers willen true ­politics. Alleen zo kan de populistische vloedgolf die vanuit Trumps Amerika en Brexit-Groot-Brittannië naar het Europese vasteland komt toegerold bij de stembusgangen van 2017 en erna worden gebroken en onze democratische open orde worden gewaarborgd.