COLUMN
Een blanke man zijn is geen cadeau
Een man zijn is tegenwoordig niet in de mode. Een blanke man al helemaal niet. Na de onthullingen over Harvey Weinsteins vermeende geschiedenis van seksuele aanrandingen en intimidaties, publiceerde The New York Times een stuk van de Canadese auteur Stephen Marche over ‘de brutaliteit van de mannelijke libido’. ‘Jongens zijn niet zomaar jongens’, schreef Marche. ‘Als je jongens hun gang laat gaan, dat weten we sinds Freud, vermoorden ze hun vader en gaan ze met hun moeder naar bed.’ Juist. The Washington Post deed ook zijn duit in het zakje: ‘Extremisten worden niet door ideologie gedreven, maar door mannelijkheid.’ Jawel.
In de voorbije weken heb ik te veel variaties op dat thema moeten horen. Vorige maand organiseerde ik een kleine conferentie met historici die net als ik hun kennis van de geschiedenis op hedendaagse politieke problemen proberen toe te passen. Vijf van de mensen die ik uitnodigde om te spreken, waren vrouwen, maar ze waren niet vrij. Misschien had ik harder moeten proberen om andere vrouwelijke sprekers te vinden. Maar dat ik verzuimde om dat te doen, leidde tot een giftige respons die buiten elke proportie was.
Onder een kop met de woorden ‘te wit en te mannelijk’ publiceerde The New York Times foto’s van alle sprekers, alsof het aan de kaak wilde stellen dat die hadden deelgenomen. Op de sociale media noemden academici, mannen zowel als vrouwen, de conferentie ‘een worstenfeest’. Allyson Hobbs en Priya Satia, twee historici van de universiteit van Stanford, waren zo verontwaardigd dat ze eisten dat het Hoover Institution, mijn werkgever, ‘onder streng toezicht’ zou worden geplaatst omdat het ‘een ivoren toren in de meest letterlijke betekenis’ zou zijn.
Vergeet de feiten, vergeet de logica. Als we iets horen dat ons niet bevalt, volstaat het dat we het geslacht en het ras van de auteur kennen
De meest letterlijke betekenis?
Laten we duidelijk zijn. Ik ben opgevoed om te geloven in de gelijke rechten van alle mensen, ongeacht hun geslacht, ras, geloof of elk ander onderscheid. Ik weet dat de mensheid zich aan veel soorten discriminatie heeft bezondigd. Maar is het echt een vooruitgang als voorstanders van diversiteit het gedrag van seksisten en racisten overnemen? De namen en foto’s van sprekers op een conferentie publiceren, is het soort van tactiek dat antisemieten graag gebruikten om de ‘oververtegenwoordiging’ van joden in de academische wereld aan te klagen. Uitdrukkingen als ‘worstenfeest’ horen thuis op de muur van een urinoir, niet in een beschaafd academisch discours.
Dit is het seksisme van de antiseksisten, het racisme van de antiracisten. In deze omgekeerde wereld is diversiteit synoniem met ideologische homogeniteit. ‘Het witwassen van de geschiedenis is verleden tijd’, schreef historica Satia vorige week in een ander boos artikel. Lelijke newspeak als whitesplaining ofmansplaining is symptomatisch voor de verloedering van de menswetenschappen in de moderne universiteit. Vergeet de feiten, vergeet de logica. Als we iets horen dat ons niet bevalt, volstaat het dat we het geslacht en het ras van de auteur kennen.
De indoctrinatie begint vroeg. Ik vroeg mijn zoon van zes onlangs wat hij die dag op school had geleerd. ‘Over Martin Luther King’, zei hij. ‘Wat heb je ervan onthouden?’, vroeg ik. ‘Dat de meeste blanke mensen slecht zijn.’ Dit is Amerika in 2018.
Ik probeerde hem uit te leggen dat het niet zo eenvoudig is. Dat heel veel mensen van alle kleuren slecht zijn, maar de meeste waarschijnlijk niet. Dat de meeste mensen goed willen zijn, maar op allerlei manieren zwak zijn. En dat een handvol mensen moedig is.
Moed is niet gendergebonden. De moeder van mijn zoon, een echte feministe, is de dapperste persoon die ik ken. Maar het loont de moeite om ons af te vragen waarom mannen bijna heel de geschiedenis lang werden aangespoord om fysieke moed te tonen. Zoals Harvey Mansfield, een politiek theoreticus van de universiteit van Harvard, opmerkt, kunnen we het mannelijke ideaal misschien het best beschrijven als ‘standvastigheid in een gevaarlijke situatie’. Hij vindt de feministische campagne tegen mannelijkheid misplaatst: ‘De mannelijkheid wordt uitgeroepen tot de essentie van het kwaad dat we moeten uitroeien.’
Maar die mannelijkheid kan ook waardevol zijn. Twee weken geleden ging een Franse gendarme, luitenant-kolonel Arnaud Beltrame, 44 jaar, de confrontatie aan met een islamistische terrorist in het stadje Trèbes, niet ver van Carcassonne. Radouane Lakdim, een in Marokko geboren Franse burger die trouw had gezworen aan IS, kaapte een auto – waarbij hij een passagier doodde – en viel een supermarkt binnen. Hij vermoordde er twee mensen en gijzelde een 40-jarige kassierster.
Beltrame bood aan om de plaats in te nemen van die vrouw, moeder van een meisje van twee. Hij leverde zich ongewapend over aan de moordenaar. Enkele uren later schoot de terrorist hem neer, waarna de politie de supermarkt bestormde. Beltrame overleed in het ziekenhuis, met zijn vrouw aan zijn bed.
Beltrame, die aan de elitaire militaire school van Saint-Cyr was opgeleid en zich in Irak bij de bijzondere strijdkrachten had onderscheiden, was het product van het soort van opvoeding dat nu wordt verketterd. Zoals zijn echtgenote in een interview na zijn dood zei: ‘Hij werd gedreven door de hoogste morele waarden, zoals dienstbaarheid, edelmoedigheid, jezelf geven en zelfverloochening.’
Beltrame is gestorven opdat een ander zou leven. Zijn offer is niet vergelijkbaar met dat van Jezus Christus, ‘die voor allen is gestorven opdat de levenden niet langer voor zichzelf zouden leven’ (2 Korintiërs 5:15). Maar het was de essentie van heldhaftigheid. Echte moed onderscheidt zich niet door huidskleur of geslacht, maar door zeldzaamheid.
The Sunday Times
Niall Ferguson is hoogleraar aan Hoover Institution in Stanford. Zijn column verschijnt uitzonderlijk op donderdag
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire