jeudi 12 avril 2018

DS 20180412 Als volwassene nog een taal leren

Als volwassene nog een taal leren?

Yes, you can das schaffen!

Je bent nooit te oud om een vreemde taal te leren. Maar je doet er wél goed aan om die zorgvuldig uit te kiezen, want de ene taal is complexer dan de andere. ‘Achttien naamvallen is véél.’
 

Met mijn motivatie zat het alvast helemaal snor. In het vooruitzicht van een reis naar Tanzania zou ik mezelf, uit respect voor de plaatselijke bevolking, Swahili gaan leren – de lingua franca van oostelijk Afrika. Hoefde ik niet het imperialistische Engels te ­gebruiken en kon ik lekker opgaan in de cultuur.
Avondlessen in de Bantoetaal waren nergens te vinden, maar gewapend met een handboek en een cd-rom toog ik aan de slag. Al was ik al flink over de veertig, heel erg moeilijk kon het niet zijn: als mengtaal had het Swahili immers leentjebuur gespeeld bij zijn overzeese handelspartners, zodat de basiswoordenschat veel belletjes bij me deed rinkelen. Mvinyo (‘wijn’) kwam uit het Portugees, shule (‘school’) uit het Duits, baisikeli (‘fiets’) uit het Engels, en voor termen als hospitali, asprini en televisheni had ik ook al geen woordenboek ­nodig.
De spraakkunstregels bleken complexer, maar had ik op de middelbare school niet ook Latijn onder de knie gekregen, en ­mezelf eerder al met goed gevolg Afrikaans aangeleerd, een andere lingua franca van Afrika? Hakuna matata: ik zette me aan het studeren.
Wat je vooral niet moet doen, is een taal ­leren zoals ik dat met Swahili deed: in je eentje aan je bureau woordenrijen in je hoofd zitten te stampen
Viel dat tegen. Eenmaal op safari wist ik niet één gesprek met goed gevolg af te ronden, hoe basic het ook was. Zo gauw een Tanzaniaan ook maar ietsje durfde af te wijken van de voorbeeldconversaties uit mijn cursusboek, brak het koude zweet me uit en blokkeerde ik compleet. Had ik me een keer versproken, dan durfde ik de rest van de dag mijn mond niet meer open te doen. ­Nadat onze gids mij een paar keer weinig diplomatiek in mijn gezicht had uitgelachen om mijn gestamel, gooide ik de handdoek in de ring en schakelde over op het Engels.
Voor Marleen Vanderheiden, docente Engels en coördinator Didactiek bij het Leuvense Centrum voor Levende Talen (CLT), klinkt mijn verhaal herkenbaar. ‘Een taal leer je met vallen en opstaan, je moet fouten durven te maken. Kinderen durven dat nog, volwassenen hebben daar moeite mee, hun remmingen zitten in de weg. Ik heb het bij mijn eigen zoon gezien: lang voor die zijn eerste officiële les Engels zou krijgen, liep hij bij ons thuis tegen Engelse gasten te grappen. Klonk het niet, dan botste het – het kon hem niet schelen. Maar zo gauw hij op school de formele regels voorgelegd kreeg, werd hij zich bewust van zijn fouten. Hij durfde zijn mond niet meer te openen en zweeg in alle talen, uit schrik voor missers.’

Talenknobbel

En toch geldt bij het leren van een vreemde taal niet altijd: ‘hoe jonger, hoe ­beter’. ‘Dat wordt wel eens gedacht,’ zegt Maryse Boufflette, directeur van het CLT en collega van Vanderheiden, ‘maar het klopt niet. Want hoewel peuters en kleuters een taal moeiteloos en accentloos leren spreken, vorderen tieners en volwassenen sneller. Zeker in het begin. Dat komt omdat leer­ervaring een rol speelt. Wie ooit een vreemde taal heeft geleerd, profiteert daarvan bij het leren van een volgende taal. Hij zal ­sneller verbanden leggen met structuren uit deze talen, of uit de moedertaal.’
Wat je vooral niet moet doen, zeggen Boufflette en Vanderheiden, is een taal ­leren zoals ik dat met mijn Swahili deed, door in je eentje aan je bureau woorden­rijtjes en grammaticaregels in je hoofd te zitten stampen. ‘Een taal leer je het best spelenderwijs, ­zoals een kind dat doet: door te luisteren, te herhalen en te proberen. Grammatica, vroeger zo centraal in het ­talenonderwijs, komt al lang niet meer op de allereerste plaats.’
Bij het CLT, dat 21 vreemde talen onderwijst aan cursisten van wel honderd verschillende nationaliteiten, verloopt alles vanaf de eerste les zo veel mogelijk in de vreemde taal, en wordt desnoods met handen en voeten uitgelegd wat de betekenis van een woord is, zegt Boufflette. Inoefenen gebeurt aan de hand van realistische rollenspelen: cursisten Spaans leren churros te kopen aan het marktkraam, wie Chinees leert, krijgt ook te horen hoe diep hij moet buigen wanneer hij zijn zakenkaartje overhandigt, en dat hij dat kaartje daarbij met twee handen hoort vast te houden.
‘We leren talen aan met de bedoeling dat ze gebruikt worden’, zegt Boufflette. ‘Cursisten die veel reizen voor hun werk, hebben er meteen profijt van als ze weten hoe ze de weg moeten vragen. Daarvoor hoeven ze niet eerst alle vormen van de subjonctif uit het hoofd te kennen.’

Stieg Larsson

Het duurde even voor ik me over het ­debacle met het Swahili had heengezet en me opnieuw aan een vreemde taal durfde te wagen. Zweeds, dit keer, en niet uit een handboek maar op een echte talenschool. En fy fan, in geen tijd las ik de kleppers van Stieg Larsson in oorspronkelijke versie en kon ik, mits ik de ondertiteling voor gehoorgestoorden inschakelde, Scandic noir-series zonder vertaling volgen. Waarom bleef het Zweeds moeiteloos aan me plakken, terwijl het Swahili op me was af­geketst? Waarom leerde ik de ene taal in ett-två-tre, maar de tweede niet in moja-mbili-tatu?
‘Omdat het Zweeds veel meer dan het Swahili op je moedertaal lijkt’, zegt Boufflette. ‘Woordenschat, uitspraak, spraakkunst: er zijn zo veel vergelijkingspunten en herkenbare elementen. Hoe dichter een vreemde taal bij de jouwe aanleunt, hoe makkelijker en hoe sneller je ze leert.’
Eerlijk is eerlijk: het Swahili scoort niet eens zo hoog op lijsten van meest complexe talen. Wie een Germaanse taal zoals het Nederlands spreekt, heeft zo’n 36 weken (900 uur) nodig om een basiskennis Swahili te verwerven. Voor het Koreaans loopt dat op tot 88 weken (2.200 uur), terwijl het voor een basiskennis Zweeds om 23 weken (575 uur) gaat. De grammatica van het Swahili mag dan flink verschillen van de onze, de uitspraak ervan is niet moeilijk en het schrift hetzelfde.
Dan zijn Arabisch, Japans en Chinees een stuk lastiger. Omdat ze een ander schrift hebben, en in het geval van het Chinees ook omdat het een toontaal is: bepaalde woorden kunnen wel vier verschillende betekenissen hebben, afhankelijk van de toonhoogte waarmee je ze uitspreekt. Je denkt dat je zegt: ‘Ik koop een brood bij de bakker’, en voor je het weet zeg je iets lelijks over iemands moeder.
Ook het Russisch, met zijn Cyrillische schrift, is lastig te leren, net als het Fins en het Hongaars met hun respectievelijk zestien en achttien naamvallen – dat zijn er véél. Bovendien zijn die twee laatste zogeheten plak­talen, wat betekent dat woorden door toevoeging van allerlei voor- en achtervoegsels tot enorme worstwoorden kunnen uitgroeien.

Problemen met de ‘r’

En toch heb je geen ‘talenknobbel’ nodig om dergelijke vreemde talen te leren, zegt Vanderheiden, al helpen een goed geheugen en een analytische geest ­om structuur in een taal te herkennen.
Ook klankgeheugen is belangrijk, zegt Boufflette. Dat helpt te onthouden hoe je woorden uitspreekt. Hoewel je, als een taal echt ver van de jouwe afligt, bepaalde klanken nooit helemaal goed leert uit te spreken. Bijvoorbeeld omdat ze in je eigen ­moedertaal niet voorkomen – de ‘r’ is voor Aziaten, die in groten getale les volgen bij het CLT, een notoire tongbreker. ‘Het komt ook voor dat cursisten vreemde klanken eenvoudigweg niet hóren’, zegt Boufflette. Spanjaarden en Italianen hebben bijvoorbeeld last met bepaalde Franse klanken. ‘Daarom hebben wij een logopedist in dienst om cursisten de originele uitspraak zo dicht mogelijk te helpen benaderen. Maar een volwassene zal een vreemde taal nooit helemaal accentloos leren spreken. Dat is ook niet erg. Ikzelf ben opgevoed in het Frans, ik kan in het Nederlands geen rollende ‘r’ produceren, maar dat verhindert mensen niet om me te begrijpen.’

http://www.standaard.be/cnt/dmf20180411_03458676 

Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire