Tableaux Delvaux
‘Het Frans moet opnieuw de gedaante krijgen van een open en modern levend organisme.’ reuters
Zoals Vlamingen het Nederlands uit Amsterdam kregen opgelegd, moesten Franstalige Belgen het Frans van Parijs volgen. Dat Frankrijk nu eindelijk andere accenten lijkt te willen omarmen, kan Béatrice Delvaux alleen maar tevreden stemmen.
Sacré français!
‘Het Frans moet opnieuw de gedaante krijgen van een open en modern levend organisme.’ Reuters
Het Frans bevrijden van … Frankrijk. Het voorstel dat president Emmanuel Macron dinsdag deed in zijn plechtige toespraak voor de Académie Française kwam daarop neer (DS 20 maart). ‘De francofonie is een gemeenschap waar Frankrijk slechts één deel van uitmaakt. We moeten beseffen dat we het lot van het Frans niet in ons eentje bepalen’, beklemtoonde het staatshoofd, toen hij de met de Prix Goncourt bekroonde schrijfster Leila Slimani aanstelde als zijn persoonlijke vertegenwoordigster voor een ‘hernieuwde, anders opgevatte’ francofonie. Waarna de jonge vrouw de nadruk legde op ‘de aparte stemmen en talrijke accenten’ die in de Franstalige wereld te horen zijn.
Ze had het niet beter kunnen zeggen. Want hoewel het Frans zich al tientallen jaren heeft vrijgevochten van Frankrijk, en dit misschien tot spijt van de president, die lessen Frans kreeg van zijn echtgenote Brigitte, gebeurde dat in vele gevallen uit verzet tegen de vaak te ‘koloniale’ aanpak van hen die vonden dat zij als enigen over hun taal konden beschikken.
Die taalkundige navelstaarderij is in grote mate te wijten aan een gevoel van culturele superioriteit, aan het Franse idee over wat hoort of wat niet, aan het misplaatste geloof in een politieke of economische heerschappij. Koloniaal? Gaël Faye, de uit Burundi afkomstige auteur en zanger die voor zijn roman Klein land bekroond werd met de Prix Goncourt des Lycéens, bedoelde exact hetzelfde toen hij zei dat het woord ‘francofoon’ hem deed denken aan de portretten waarop Franse en Afrikaanse presidenten samen afgebeeld stonden.
Hugo Claus gaf de zuidelijke Belgen het voorbeeld en de moed om voor zichzelf op te komen, een eigen toon aan te wenden, eigen verhalen te vertellen
Het Frans boert achteruit, mensen halen er de neus voor op, alsof het niet meer in de moderne samenleving thuishoort. De taal lijdt aan alle kwalen waaraan traditionalistische leiders jarenlang hun land hadden blootgesteld: meerwaardigheidsgevoelens, moeizame integratie van diversiteit en mengvormen, protectionisme, afscherming tegen invloeden van buitenaf en ongeloof dat anderen je iets kunnen leren. Wat uiteindelijk Fransen heeft opgeleverd die erg weinig andere talen spreken, dat vaak erg slecht doen en vrijwel nooit zonder Frans accent.
Voorwerp van spot
Te beginnen met het accent, zo lang een voorwerp van spot – zo dacht de komiek Coluche dat alle Franstalige Belgen een Brussels accent hadden, of dat van een Vlaming die Frans praat. Daarna kwamen onze getallen, die we uit beleefdheid, gêne of onderdanigheid nog steeds niet durven te gebruiken in een gesprek met de Franse buurman naar wie we zo opkijken. We zeggen dus soixante-dix en niet septante; quatre-vingt-dix en niet nonante. Terwijl wij eigenlijk de juiste keuze hebben gemaakt, die van de logica. En ach, wat fijn als gelijken te kunnen praten met Zwitsers, Zwitsers die het lef hebben aan huitante vast te houden, terwijl wij hebben gecapituleerd en van de Fransen het quatre-vingt hebben overgenomen, ook in het Frans van België.
Ten slotte waren de uitdrukkingen aan de beurt. Ach, de ‘Franse taalweken’ uit het lager onderwijs, expres georganiseerd om ons ‘foute’ taalgebruik te corrigeren. Net voor het tv-journaal zond de RTBF een speciale reeks uit, waarvan de inhoud ons trouw door de juf werd overgebracht. Het befaamde Zeg niet, maar zeg. Bijvoorbeeld? Zeg niet je vais à la toilette (belgicisme), maar zeg je vais aux toilettes (goed Frans). Zeg niet clinche (belgicisme voor klink), maar zeg clenche (goed Frans). Zeg niet op de deur toquer, maar zeg frapper. Die doorgedreven taalzuiveringsoefeningen hebben zo’n stempel gedrukt dat ik de collega die à la toilette gaat heel vulgair vind, en als hij een clinche vasthoudt, is hij zonder meer een pummel.
In het spoor van Claus
Vorige maandag in Bozar vertelde Jean-Luc Outers, een met de Prix Rossel bekroonde Belgische auteur die door het Franse Gallimard wordt uitgegeven, dat zijn Parijse correctoren elke uitdrukking waar een Belgisch geurtje aan zat onverbiddelijk uit het manuscript keilden. Zijn ‘collega’, de in België geboren, maar in Frankrijk opgegroeide Caroline Lamarche, verklapte de naam van haar ‘bevrijder’: de man die haar vrede liet hebben met een Belgisch-Frans oeuvre was niemand minder dan Hugo Claus, een Vlaming nog wel. Er was inderdaad een luidruchtige beeldenstormer als hij nodig geweest om zowel de paapse burgerij uit het noorden van het land te provoceren als de Parijse intelligentsia. Zijn passage bij Bernard Pivot tijdens de heilige literaire uitzending Apostrophes geldt als een trigger die de zuidelijke Belgen de moed gaf om voor zichzelf op te komen, een eigen toon aan te wenden, eigen verhalen te vertellen.
‘Toen ik nog op zoek was naar mijn eigen schrijversstem, was het inderdaad de stem van Claus – zijn welbespraaktheid, zijn barsheid, zijn visionaire zegging – die me toegang gaf, nee, niet tot de mogelijkheid van een eiland – dat van het beschaafde, heldere Frans – maar tot een grillige, bewegende archipel, een tegelijkertijd lyrisch en rauw, goedlachs en hartverscheurend grondgebied (…) Ik ontdekte ook dat je de vrijheid mocht nemen om het in eenzelfde boek te hebben over de laatste ogenblikken van een sprekende stier, over een teder erotisch avontuurtje of over het harde bestaan van Vlaamse arbeiders in een Noord-Franse suikerfabriek. Mijn eerste verzameling korte verhalen, die van al die invloeden was doordrongen, werd door een Franse uitgever geweigerd vanwege “te eclectisch” – een clausiaanse eigenschap – en werd aanvankelijk in Zwitserland gepubliceerd. Dat allemaal om aan te geven dat het lang heeft geduurd voor ik besefte dat het verdriet van België ook het verdriet is van de Franstalige schrijvers, die voortdurend schipbreuk lijden in de Bermudadriehoek van het culturele misverstand tussen Parijs en Franstalig België, wat ons reduceert tot mensen met een “zwakke identiteit”, dixit Jean-Luc Outers.’
Caroline Lamarche vervolgt: ‘Voordat ik Het verdriet van België herlas, werd ik vooral geïmponeerd door “soberheid” (een ziekte), of door “helderheid” (nog zo’n lelijk woord). Toen ik het boek tot in zijn kleinste krullen, versieringen en spiralen uitploos, had ik het gevoel dat mijn baseline ontwricht werd. Ik moest met andere woorden afstand nemen van de Franse zienswijze, die een veto stelt tegen extatische heilige vrouwen, jurken met ondeugende plooien, wulpse blote benen, hoofden waaruit vlammen opstijgen, schaamhaar, welig vlees, alles wat huilt en schreeuwt of giert van het lachen zoals ik deed op elke bladzijde van deze mateloze roman.’
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire