citation de Ossip Zadkine

« Le langage de la sculpture est un néant prétentieux s’il n’est pas composé de mots d’amour et de poésie. » 

LC 20171224 De l'art contemporain - Stéphane Audeguy

De l’art contemporain

Stéphane Audeguy

Pourquoi s’intéresser à l’art contemporain ? Parce qu’il est contemporain, tout simplement, répondront en toute bonne foi beaucoup de visiteurs du Centre Georges-Pompidou, de la Tate Modern de Londres ou du Macba de Barcelone. Mais cette évidence masque un étrange coup de force, dans la mesure où elle n’existe que parce qu’un ensemble de critiques, d’institutions et d’artistes se sont donné (par un jeu de cooptations franchement opaque) pour objet, pour justification et pour nom le fait d’être « contemporain ». Or dans leur esprit, il ne s’agit pas, ou pas seulement, d’affirmer qu’ils représentent l’art d’aujourd’hui (quel art, à ce compte-là, ne serait pas contemporain de son temps ?) ; mais bien de proclamer qu’ils constituent la réalité indépassable de notre temps, en tant qu’ils succèdent à l’art moderne. Laquelle modernité, elle-même, se montrait déjà passablement sous un nom arrogant ; mais qu’on pouvait trouver acceptable, dans la mesure où les Modernes opéraient des ruptures innovantes avec le passé.

L’art contemporain mérite-t-il, au fond, cette appellation très contrôlée mais incontrôlable ? Pour ma part, j’y repère trop souvent de laborieux démarquages des avant-gardes du siècle dernier : ready-made post-duchampiens ; éternelles et fades installations ; sempiternelles performances exécutées par d’habiles faiseurs, célébrés par un petit cercle de critiques stipendiés, appuyés sur des conservateurs de musée qui craignent toujours de manquer les génies de leur temps ; et surtout objets de spéculations effrénées (cet art-là étant peut-être le marché le plus spéculatif d’un monde néocapitaliste dont il est le symptôme le plus aigu). Du côté des marchés publics, les choses ne vont guère mieux : en France, par le biais des Frac (fonds régionaux d’art contemporain), on a vu un nouvel art officiel se constituer, et toutes sortes d’ambitieux se plier à d’effarants diktats, d’autant plus violents qu’ils restent implicites, comme celui qui veut que toute œuvre doive aujourd’hui produire un discours sur elle-même, ou, pourquoi pas, consister en ce discours.
Parallèlement, du côté des amateurs, un sophisme bien connu impose sa terreur intellectuelle : puisque les béotiens ont ricané à Picasso et à Monet, vous êtes, si vous ricanez à Jeff Koons ou à Damien Hirst, un béotien de la pire espèce. Je ne ricane pas devant les œuvres de Jeff Koons, personnellement : leur laideur calculée, leurs effets sournois d’intimidation me laisseraient totalement froid, ou me feraient franchement rire, si je ne voyais pas que cet habile marchand qui reflète les pires tendances de son pays passe pour un artiste important, ou même, et c’est pire, empêche l’émergence de véritables artistes, ne serait-ce qu’en occupant le terrain. Je ne crois pas davantage à l’effet subversif des « provocations » au fond bien convenues des Tracey Emin, des Maurizio Cattelan, des Anish Kapoor (tous ces bateleurs sont au fond ravis qu’une poignée d’imbéciles réactionnaires les attaquent : une publicité gratuite ne gâche rien). Et pour tout vous dire, je reste persuadé qu’il ne peut y avoir d’art qu’intempestif ou inactuel, ce qui n’a rien à voir avec une quelconque soumission aux besoins sociaux immédiats. En témoigne l’esthétique de deux artistes du XX^e siècle qui semblent avoir, par exemple, évité de représenter des objets modernes (train, avion, machines à écrire ou usines) : je pense bien sûr à Henri Matisse et à Pablo Picasso.
Au fond, l’art d’un Jeff Koons est bel et bien contemporain : il est de son temps, et il n’est que cela, entre poujadisme et laideur. Et je ne suis pas de ceux qui pensent que la peinture à l’huile est indépassable, et qu’on ne peut pas faire d’art en utilisant des outils modernes comme le numérique. Mais c’est justement au nom du présent, et de la nécessité de donner de l’air à notre temps, que j’en appelle à un art qui échappe à cette terrifiante bulle spéculative qu’on veut nous faire prendre pour l’art présent.
Tout ceci, je l’écris tout en lisant l’essai drôle, féroce et fort bien renseigné de ­Jean-Gabriel Fredet : Requins, caniches et autres mystificateurs (Albin Michel, 2017), que je ne saurais trop vous recommander. Vous y apprendrez tout ce qu’il faut savoir sur l’organisation de ce petit monde où l’on trouve de tout : des foires mondaines, des États policiers et mécènes, des entrepôts galeries installés sur le tarmac des aéroports afin que les milliardaires puissent y accéder en descendant de leur jet privé, des traders artistes (à moins que ce ne soit l’inverse), des mafieux, des aigrefins, du blanchiment d’argent et même (il n’y a pas de raison) de temps en temps, des artistes.

ds Joris Luyendijk De Pottekijker - Journalistiek onder vuur bij politici

DE POTTENKIJKER

Joris Luyendijk kan zich geen moment herinneren dat de journalistiek zo onder vuur lag bij politici als nu. En hoe succesvoller die aanvallen zijn, hoe meer ze aanslaan bij de bevolking. Maar halen politici op lange termijn wel voordeel uit die strategie?

Mijn kerstwens voor politici

Toen ik rond de eeuwwisseling voor onder meer deze krant correspondent was in de Arabische wereld, heerste in zowel het Oosten als het Westen bij velen het geloof dat eerstgenoemde steeds meer zou gaan lijken op laatstgenoemde. Hadden ‘wij’ in het Westen de Koude Oorlog niet gewonnen, waarna India en China zich hadden bekend tot de vrije markt, en de Russen ook nog tot democratie? In Noord-Ierland en Zuid-Afrika was vrede gesticht, terwijl de EU met Arabische landen over een associatieverdrag sprak voor als Israël en Palestina hun conflict hadden begraven.

Misschien komt het door de naderende jaarwisseling, maar als ik tijdens deze donkere dagen terugkijk op het afgelopen jaar, blijft van het optimisme van rond de eeuwwisseling bitter weinig over. Steeds vaker heb ik het idee dat het Westen juist zoals het Oosten wordt: bang en verward, met een steeds prominentere rol voor charismatische leiders die de wereld voorstellen als toneel van permanent en onoverbrugbaar conflict: ‘wij’ versus ‘zij’, waarbij ‘zij’ dermate perfide en slecht zijn dat alles is geoorloofd: intimidatie, liegen en verdacht maken. Dit is immers, twittert de charismatische leider, een apocalyptische strijd tussen goed en kwaad, leven en dood.

Hukuma walla mu’arda?, was de vraag die ik als correspondent vaak kreeg bij de kennismaking met lokale collega’s in Egypte, en ook in andere Arabische dictaturen: ‘Hoort jouw krant bij de regering of de oppositie?’ Die Arabische journalisten hadden aan den lijve nooit een ander systeem dan dictatuur meegemaakt en zij kenden democratie slechts van horen zeggen – letterlijk, want geen dictatuur gaat eerlijk uitleggen hoe democratie werkt, zo breng je mensen maar op ideeën.

Een paar leugens hier en daar door politici is van alle tijden. Maar dat een Amerikaanse president openlijk liegt?

Journalistiek bestaat vaak uit wachten en op zulke momenten probeerde ik Arabische collega’s weleens uit te leggen wat machtenscheiding tussen parlement, regering, ambtenarij, pers, wetenschap en rechterlijke macht betekent. Hoe rechters, wetenschappers en ook journalisten niet automatisch voor een politiek kamp werken, omdat democratie zones van neutraliteit schept.

Liefdesbrief aan de leider

Waar dictaturen sterke mannen hebben, rusten democratieën op sterke instituties. Hoe mooi dat aforisme (van de oriëntalist Bernard Lewis) ook was, de gedachte bleek niet over te brengen: dat je in het democratische Westen ook zonder wasta ofwel ‘tussenkomst van een machtige’ iets gedaan zou kunnen krijgen van de staat. Dat je een rechtszaak kan winnen zonder iemand om te kopen of iets toe te steken. Dat een minister van Defensie door het parlement kan worden weggestuurd, ook al wil de hoogste leider van het land juist graag dat die blijft (zoals dit jaar in het Verenigd Koninkrijk gebeurde). En dat een krant niet automatisch voor een belangengroep opkomt, maar zelfstandige afwegingen maakt.

Uiteraard gaat dat laatste lang niet altijd zo – journalisten zijn net mensen en daarmee vaak lui of dom. Maar het kan althans, en het lukt ook vaak. Een ‘regeringskrant’ in de dictatuur Egypte was en is een lange liefdesbrief aan de leider, met iedere dag andere illustraties uit de actualiteit. Een ‘oppositiekrant’ was en is een lange tirade tegen diezelfde leider, met net andere illustraties. Zulke kranten geven goed inzicht in de ‘lijn’ van beide kampen. Met onafhankelijke opinievorming had het niets te maken en de informatie was totaal onbetrouwbaar. Geen wonder dat in dictaturen het culturele en intellectuele leven stil staat. En geen wonder dat de samenzweringstheorieën er welig tieren. Als niets meer zeker is, kan alles waar zijn.

Het Westen wordt zoals het Oosten: bang, verward, en met een prominente rol voor charismatische leiders

Mensen denken bij ‘democratie’ altijd aan verkiezingen, en dat is terecht. Maar wat ik leerde in de Arabische dictaturen, is dat onder die verkiezingen nog een diepere, institutionele laag ligt, genaamd ‘rechtszekerheid’. Die rechtszekerheid staat of valt bij neutraliteit – daarom heeft Vrouwe Justitia een blinddoek om.

Waarmee ik terug ben bij mijn pessimisme. Kijk eens naar de aanvallen op de rechterlijke macht her en der (‘neprechters’ in de woorden van PVV-leider Geert Wilders en Donald Trump) of in het Verenigd Koninkrijk (‘vijanden van het volk’ aldus de voorpagina van de massaal gelezen Daily Mail). Zie de al veel langer durende lastercampagne tegen klimaatwetenschappers. Zie de kritiek op de Belgische Raad van State (‘doet aan politiek’). En zie de prominente politici en hun niet-aflatende stroom van verdachtmakingen en openlijke leugens tegen onafhankelijke media.

Tom Naegels schreef onlangs dat dit laatste allemaal wel meeviel (DS 25 november). Aanvallen op de pers zijn van alle tijden, net als politici die liegen. De meeste lezers of kiezers zien wel door het fake news heen: ‘Af en toe een leugen, zelfs als je ze gelooft, kan geen kwaad.’

Dit lijkt mij een geval van wat in het Duits Verharmlosung heet: een dreiging onterecht relativeren. Naegels heeft gelijk dat marxisten al decennia roepen dat de onafhankelijke pers in een kapitalistische samenleving fictie is. Alleen hebben die marxisten nooit iets te zeggen gehad. Een paar leugens hier en daar door politici is evenals van alle tijden. Maar dat een Amerikaanse president of Britse minister van Buitenlandse Zaken openlijk liegt? Wanneer de machthebbers in een democratie zelf herhaaldelijk en schaamteloos liegen, dan is dat als wat vals geld hier en daar in omloop brengen. Inderdaad is nog altijd negentig procent van het geld authentiek, alleen, welke negentig procent?

Bokswedstrijd

Zo werkte in Egypte de dictatuur ook: er werden permanent leugens in omloop gebracht, zodat uiteindelijk niemand meer wist wie je moest geloven of vertrouwen. Werkt die rechter niet voor de vijand? Wordt die krant niet betaald door de CIA? Zijn die feiten over machtsmisbruik door ons land niet gewoon verzonnen? Ook hiervoor heeft het Duits een prachtige term, namelijk dat mensen in een dictatuur terechtkomen in een toestand van allgemeine Verunsicherung.

Bij een dergelijke Twijfel Aan Alles Inclusief Aan Jezelf ontstaat niet zozeer chaos als een informatiejungle. En daarin gaan mensen zich bij gebrek aan sterke, want betrouwbare instituties oriënteren op de macht. Het gaat er niet meer om wie gelijk heeft, maar om wie sterk genoeg is om zijn gelijk op te leggen. In een dictatuur kom je dan snel uit bij de dictator. Op dit moment is in Egypte dictator Abdel Fatah al-Sisi de sterkste en deze bezwoer zijn publiek in een belangrijke speech laatst letterlijk: ‘Luister naar niemand behalve naar mij.’ Trump had het gezegd kunnen hebben.

Waarmee we nogmaals terug zijn bij mijn pessimisme. Ik kan me geen moment herinneren dat onze democratische ordening, en daarmee mijn beroepsgroep van de journalistiek, zo frontaal onder vuur lag bij prominente politici als nu.

Van kritiek kun je leren, maar dit is geen kritiek meer. Dit zijn stappen op weg naar een uitschakeling van de pers als onafhankelijke, democratische tegenmacht. Het cruciale punt is dat neutraliteit je in een democratie gegund moet worden. Op het moment dat een politicus twijfel zaait over de morele betrouwbaarheid van een krant of medium, dan komt zo’n krant of medium in een onmogelijk parket. Kwaliteitsjournalistiek gaat namelijk uit van hoor en wederhoor. Als Bart De Wever (N-VA) deze krant wegzet als inherent onbetrouwbaar, bij wie moet de krant dan wederhoor gaan halen? Bij hoofdredacteur Karel Verhoeven? En hoe kan De Standaard in de berichtgeving erna Bart De Wever nog onbevangen en neutraal tegemoet treden? Voortaan kan alle kritiek van De Standaard worden afgedaan als een vereffening. Democratie is als boksen: het kan er keihard aan toegaan, maar dankzij strenge en heldere regels loopt het niet uit de hand. Maar wat nu als een van de boksers plotseling uithaalt naar de scheidsrechter? Als de scheidsrechter terugslaat, valt hij uit zijn rol en houdt hij op scheidsrechter te zijn. Maar als hij niets doet, is zijn gezag ook weg.

Eerlijk proces?

Mijn stellige indruk is dat de meeste mensen bij de N-VA, PVV of het Brexit-kamp zichzelf als fatsoenlijk beschouwen. Alleen zitten ze in een strijd op leven en dood met ‘verraders’ (het Brexitkamp), met de almachtige ‘linkse kerk’ (PVV) of met ‘vijanden van Amerika’ (Trump). Dan rechtvaardigt het doel de middelen,voorlopig.

Het punt is: wat komt hierna? De huidige groep rechtse journalistiek-bashers lijkt ervan uit te gaan dat hun politieke tegenstanders zelf wel fatsoenlijk zullen blijven. Maar hoe succesvoller de frontale aanval op pers en waarheid is, hoe groter de kans dat deze methode overslaat. Bij de Nederlandse verkiezingen dit jaar brak opeens Denk door, een speciale protestpartij voor Nederlanders met een migratieachtergrond. En wat beweerde Denk-leider Tunahan Kuzu net voor de verkiezingen, uiteraard zonder enig bewijs? Nederlandse artsen trekken de stekker er sneller uit bij patiënten met een migratieachtergrond.

Dit zou mijn kerstvraag zijn aan alle politici die fake news inzetten dan wel aan het eigen profiel werken met aanvallen op de onafhankelijke journalistiek: wie gaat u beschermen als straks de volgende generatie of politieke stroming de macht het overneemt, en u in het vizier neemt? Rekent u dan wel op een eerlijk proces, bij de rechtbank, in de media en de wetenschappelijke geschiedschrijving? Zo nee, dan gelooft u dus allang niet meer in de democratie. Zo ja, is het dan niet verstandig om zuiniger te zijn op dergelijke instituties? Richt uw kritiek op specifiek gedrag van specifieke, bij naam te noemen, individuen. Trek het niet open naar de organisatie waar die individuen voor werken. Schrijf de instituties geen verborgen agenda toe, tenzij u van die agenda harde bewijzen heeft. In dat geval maak ik als pottenkijker in de volgende aflevering eind januari graag ruimte.

Joris Luyendijk

Auteur en journalist Joris Luyendijk onderwerpt De Standaard aan een kritische lezing. Maandelijks licht hij de deksels en gaat hij op zoek naar journalistieke aannames, vooroordelen of blinde vlekken.

http://www.standaard.be/cnt/dmf20171222_03258738 

DS Mark Reynebeau - Kernbommen, wat maakt het uit?

Kernbommen, wat maakt het uit?

Deze keer waren het een ex-premier en een gewezen secretaris-generaal van de Navo die vonden dat België zich moet ontdoen van de Amerikaanse tactische atoomwapens op de luchtmachtbasis van Kleine Brogel (DS 11 december). Yves Leterme en Willy Claes zijn niet de eerste Belgische politici om dat te zeggen en het was niet de eerste keer dat zij het deden, maar dat die bommen er liggen, is wel een staatsgeheim.

(...)

Ja, Claes en Leterme zijn late bekeerlingen. Ze hadden er meer kunnen aan doen toen ze nog in functie waren. En zeker Leterme heeft dat ook geprobeerd, tot anderen, vooral buiten de politiek, zijn initiatief lieten vastlopen in een moeras van mitsen en maren.

(...)

De bommen van Kleine Brogel liggen er krachtens een geheim, bijna zeventig jaar oud bilateraal verdrag tussen België en de VS – buiten de Navo om. De regering stelt dat nu ten onrechte anders voor. Ingewijden moeten het bestaan ervan ‘ontkennen noch bevestigen’. Het parlement kreeg er nooit wat over te zeggen en legde zich daar, zeker in de meerderheid, bij neer.

(...)

Daarom is het in zekere zin jammer dat Leterme en Claes of vroeger, onder anderen, Jean-Luc Dehaene, niet worden vervolgd voor het schenden van dat militaire geheim. Het betekent dat het er zelfs niet meer toe doet dat politici uit de biecht klappen. Er wordt letterlijk niet op hun woorden gelet. Dat de politiek zelfs de façade niet langer soigneert, maakt al niets meer uit.

Ook een Vlaams-nationalistische minister van Defensie als Steven Vandeput maakt het niets uit, al ontstond diens ideologie, naar men zegt, in het ‘nooit meer oorlog’ van de Eerste Wereldoorlog. Vandeput beslist mee over de aanschaf van nieuwe jachtvliegtuigen om de F-16 te vervangen.

(...)

Zo wordt het allemaal erg lichtzinnig, zeker met een bondgenoot waar een Donald Trump de vinger op de nucleaire knop houdt. Niet dat hij in zijn eentje die bommen in Kleine Brogel kan inzetten – het is een klus voor de Belgische luchtmacht, en de federale regering moet ermee instemmen. Maar hij is wel iemand voor wie diplomatie snel niet meer is dan armworstelen en uitdagend schelden, tegenover Noord-Korea of Iran.

De omgang met atoombommen vergt toch wat meer ernst – dat dit hier zo in de krant moet staan, is al hallucinant. Voor zover bekend, gebeurde het al twee keer dat een atoomoorlog net niet per abuis uitbarste. De eerste keer redde Vasili Archipov de wereld, toen hij tijdens de Cuba-crisis van 1963 als tweede in bevel in een Sovjetduikboot zijn kapitein kon beletten om een nucleaire torpedo af te vuren. In 1983 deed luitenant-kolonel Stanislav Petrov het toen hij besefte dat wat hij op zijn radarscherm zag, geen Amerikaanse raketaanval was waarop hij een nucleaire tegenaanval hoorde te bevelen, maar een computerfout.

Wat niet wegneemt dat atoomoorlogen die niet per abuis beginnen, dan weloverwogen zouden zijn. Dat is logisch onmogelijk. Wat liggen die bommen in Kleine Brogel dan nog te doen?

LC Patrick Bouchain, constructeur en liberté 20171210

Patrick Bouchain, constructeur en liberté

Stéphane Dreyfus , le 10/12/2017 à 7h08

Invité d’honneur de la Biennale d’architecture d’Orléans, Patrick Bouchain est une personnalité à part. Il réhabilite des lieux délaissés en espaces culturels hors normes pour des créateurs qui le sont tout autant, comme Zingaro, le théâtre équestre de Bartabas, à Aubervilliers.

Patrick Bouchain / Photo Julie Balagué

Port altier et livre à la main, il marche le nez en l’air. Mais il ne flâne pas. Il faut dire que l’avenue qui longe le théâtre équestre Zingaro n’y invite guère, en dépit de la douceur de cette matinée d’automne. La nationale séparant Aubervilliers et Pantin est l’une de ces voies rapides de la petite couronne où l’on ne fait que passer. Non, Patrick Bouchain ne musarde pas. Les yeux plissés sous des lunettes encadrées de pattes d’oie, il promène son regard sur cette banlieue qu’il a investie voici trente ans avec et pour la troupe de Bartabas. Il scrute les lieux, curieux de voir les résultats de sa première expérimentation, avant celles du Lieu unique, à Nantes, reconversion des anciennes usines LU en scène culturelle, ou de l’Académie du spectacle équestre, dans la grande écurie du château de Versailles, pour le même Bartabas. « Notre première idée pour Zingaro était de l’installer sur l’île Saint-Germain, dans l’Ouest parisien, pour acheminer les spectateurs en bateau, raconte Patrick Bouchain. Puis on a découvert ce grand espace. »

Une méthode Bouchain

Appartenant à l’armée, il était réservé pour la construction d’un hôpital. Les deux compères convainquent le maire Jack Ralite (décédé mi-novembre). « Il n’a pas hésité une seconde et a accepté sans passer par le conseil municipal. C’est important de dialoguer avec des élus compréhensifs. Il a donné son accord car les moyens manquaient pour bâtir un équipement de santé. Mais aussi parce que le théâtre devait être provisoire et démontable… À chaque changement de majorité, le nouveau maire veut déplacer Zingaro, mais il est désormais inscrit comme un équipement culturel, donc il ne bougera plus », sourit avec malice Patrick Bouchain.

« Ex Anima », l’hommage de Bartabas au dieu cheval

Un lieu délaissé, une relation forte avec un artiste et une structure temporaire appelée à durer : la méthode Bouchain opère déjà dans cet étonnant théâtre de bois, à mi-chemin entre l’église et la ferme. Il remet ces principes en œuvre dix ans plus tard, pour la Grange au lac, auditorium des Rencontres musicales d’Évian alors dirigée par Mstislav Rostropovitch, pour lequel le budget et les délais, serrés, imposent une immense et chaleureuse tente en bois, autoportante et sans fondations, dont la cage de scène est décorée d’une rangée de bouleaux. On y accède par un escalier simple et droit. Comme chez Zingaro. « C’est une idée de Bartabas. »

Un lieu chargé d’une énergie mystérieuse

L’intéressé, qui reçoit dans sa superbe caravane Assomption rouge et vert, le confirme : « Arriver par le haut des gradins est toujours plus beau, car le regard converge vers la piste. » Deux longues passerelles parallèles surplombent les stalles des chevaux. Elles mènent vers la salle carrée, dont la piste circulaire est recouverte de sable noir pour Ex Anima. Le lieu est chargé d’une énergie mystérieuse, à la fois intimidante et intime. « C’est comme un décor que la troupe refait à chaque spectacle. Il est léger et juste posé sur le sol. Et surtout, il a coûté la moitié du prix d’un décor de Richard Peduzzi, le scénographe de Patrice Chéreau : 2 millions de francs à l’époque. Dans le spectacle vivant, il ne faut pas aider les murs, mais les compagnies », commente Patrick Bouchain – allusion aux coûteuses rénovations des théâtres publics.

Bartabas, entre ange et bête

« Zingaro, c’est de l’anti-Le Corbusier, estime Bartabas. Il faut une certaine dose d’humilité pour concevoir une cabane en bois transformable. Mais l’architecture y est au service des gens qui y travaillent. » Pourtant, Patrick Bouchain ne se considère pas comme un architecte et a toujours refusé d’être inscrit à l’Ordre de cette profession. Comme Jean Prouvé, figure tutélaire avec lequel il a fondé en 1982 l’École nationale supérieure de création industrielle, à Paris, « pour réhabiliter le travail manuel », il se dit constructeur.

Enfant, il rêvait d’être mécanicien. Puis coiffeur.

Enfant, il rêvait d’être mécanicien. Puis coiffeur. « Ce n’était pas envisageable pour mon père, qui ne voulait pas que je sois aliéné. Né juste à la fin de la guerre, j’étais un enfant de la victoire, choyé mais élevé dans la méfiance de toute organisation politique, religieuse ou militaire. Il a insisté pour que je ne reçoivepas d’instruction classique à l’école, que je n’obtienne pas de diplôme. Je n’ai pas le bac, je suis autodidacte au sens où j’ai composé mon savoir. Il m’a donné le goût de l’autonomie et, comme il était décorateur, il m’a appris à dessiner ! »

Aaprès avoir fait les Beaux-Arts et l’école Camondo, spécialisée dans l’architecture d’intérieur, Patrick Bouchain travaille en agence au milieu des années 1960 à l’époque de la constitution des grands logements sociaux. Déçu par le mépris du terrain affiché, selon lui, par ses confrères, il part faire sa coopération en Afrique, « pour ne pas faire mon service militaire, comme mon père me l’avait conseillé ». Il dirige la cinémathèque d’Abidjan et profite de virées en brousse pour faire des relevés sur le terrain, dont certains sont exposés à la Biennale d’architecture d’Orléans, et revient avec de superbes croquis, carnets et maquettes sur sa carrière (1).

Un séjour fondateur en Afrique

« Mon séjour en Afrique a été fondateur. À chaque saison, on y reconstruit ce qui ne tient plus debout, et on le fait avec des matériaux ”vernaculaires”. Je me suis donc dit que je ne ferais plus que de la réparation. » Et de la récupération qu’il pratique partout avec inventivité. Non loin de l’entrée principale de Zingaro trône une gloriette en bois peint. « C’est celle que j’ai faite pour Mitterrand, pour son discours de Valmy, en 1989. Je recycle tout. J’ai même utilisé des lots de plumes de canard pour l’isolation thermique du Channel, ancien abattoir de Calais reconverti en scène nationale. Il y flotte d’ailleurs un léger parfum ! » Écolo, Bouchain ? « Non, l’écologie est horrible, car elle est régie par les ayatollahs de la verdure ! », s’agace-t-il.

Une préférence pour les accords téméraires

Militant communiste jusque dans les années 1980, il ne dédaigne pas pour autant la politique, lui qui connaît bien Françoise Nyssen et a longtemps travaillé au cabinet de Jack Lang. « J’étais son factotum, certains disaient son bouffon. J’accepte le terme. Lang, pour sa part, m’appelait le “facilitateur”. Je crois en la politique quand elle prend des risques en amont et en concertation avec les acteurs de terrain. Pour le Lieu unique à Nantes, Jean-Marc Ayrault ne croyait pas que je pourrais le mener à bien en étant deux fois moins cher que les autres. Mais il a accepté quand on lui a montré un projet similaire antérieur. Et il ne l’a pas regretté. »

Des chevaux et des hommes

Patrick Bouchain préfère les accords téméraires aux compromis tièdes. Et se prend à regretter le temps jadis où l’architecture était l’expression d’une pensée commune, à l’instar des cathédrales, « ces livres de pierres », chers à Victor Hugo. « Y a-t-il aujourd’hui des bâtiments qui sont la traduction de la pensée démocratique ? On ne se laisse pas entraîner, on a peur, on empile les plaintes dans le programme architectural qui devient le reflet de toutes les souffrances, et on choisit le moins-disant… » Qu’on se rassure, Patrick Bouchain ne commence pas, à 73 ans, une carrière de dictateur. Il fustige le règlement, « car il crée des obligations, il déresponsabilise et ne laisse pas de place aux relations de confiance. La loi, au contraire, peut être interprétée ».

Remettre de la vie dans la norme

C’est cette souplesse qu’a cherché à instiller Patrick Bouchain avec son « permis de faire », promulgué en mai dernier dans la loi relative à la liberté de création, à l’architecture et au patrimoine. « Une façon de remettre de la vie dans la norme, de faire une loi en marchant. » Il souhaite désormais la mettre en pratique dans le cadre de son nouveau projet « La preuve par 7 », avec le parrainage des ministères de la culture et de la cohésion des territoires.

Dans sept collectivités de taille différente – un village, une ville moyenne (Orléans sans doute), un département d’outre-mer (peut-être Mayotte), etc. –, il voudrait mettre en place des ateliers de réflexion ouverts aux doctorants qui travailleraient avec les maires, les opérateurs et les habitants. « Avant l’époque moderne, la ville a toujours été faite comme cela, en marchant. »

-----

Bio

31 mai 1945. Naissance à Paris.

1967-68. Coopérant à Abidjan après des études aux Beaux-Arts, à Paris.

1984. Théâtre Zingaro, au Fort d’Aubervilliers.

1994. La Grange au lac, auditorium à Évian-les-Bains.

1999. Le Lieu unique, espace culturel aménagé dans l’ancienne biscuiterie LU de Nantes.

2002. Académie Fratellini, à Saint-Denis, et Académie du spectacle équestre avec Loïc Julienne, dans la grande écurie du château de Versailles.

2006. La Metavilla, pavillon français à la Biennale d’architecture de Venise.

2007. Transformation des abattoirs Le Channel en scène nationale, à Calais.

2011. Centre Pompidou mobile.

2017. Exposition sur l’ensemble de sa carrière au Frac d’Orléans, auquel il a cédé l’ensemble de ses archives.

Stéphane Dreyfus

https://www.la-croix.com/Culture/Expositions/Patrick-Bouchain-constructeur-liberte-2017-12-10-1200898325

HERODOTE Climat : a faute aux bébés ?

Démographie

Climat : la faute aux bébés ?

Dans un document de 2009, les démographes mandatés par l'ONU (UNFPA) ont identifié la cause du réchauffement climatique qui menace l'humanité. Serait-ce notre frénésie de consommation, qui a épuisé en moins d'un siècle des combustibles fossiles accumulés dans le sous-sol pendant 60 millions d'années ? Pas du tout. Selon nos experts onusiens, la faute en reviendrait principalement aux bébés nés ou à naître, autant de consommateurs-pollueurs en puissance...
Ce rapport témoigne d'une grossière méconnaissance des enjeux démographiques.
Pour faire bref, soulignons d'abord que la bombe P (comme population) annoncée par le prophète Paul Ehrlich en 1968 n'explosera pas. La population mondiale a franchi le seuil du milliard au milieu du XIXe siècle et celui des 6 milliards en 1999. Contre toute apparence, elle est en voie de stabilisation rapide avec un indice de fécondité qui n'est déjà plus que de 2,1 enfants par femme en moyenne (hors Afrique subsaharienne).
Soulignons ensuite que c'est l'american way of life partagé aujourd'hui par un cinquième de la population mondiale qui est tout entier responsable des dérèglements climatiques, du fait d'un usage inconsidéré de l'automobile, de l'avion et des énergies. Les quatre cinquièmes restants de l'humanité ont une empreinte écologique très modérée et s'ils venaient à disparaître, le réchauffement climatique se poursuivrait presque au même rythme qu'aujourd'hui !  

Joseph Savès

La population en voie de stabilisation

En 1969, la Terre comptait 3,6 milliards d'habitants ; 40 ans plus tard, à la date du rapport onusien, elle en comptait 6,8 milliards (+84%) et 40 ans plus tard, vers 2050, elle en comptera environ 9,4 selon les estimations de l'ONU. Cet accroissement à venir peut sembler important en valeur absolue. Il n'est que de +38%, soit deux fois moins rapide que dans la période antérieure.
Sur les 2,6 milliards d'hommes supplémentaires qui peupleront la Terre en 2050, 900 millions seront en Afrique et 1,7 milliard dans le reste du monde, ce qui correspond pour celui-ci à un accroissement de « seulement » 28%.
Les démographes sont à peu près d'accord pour considérer que la population mondiale ne devrait pas dépasser les 10 milliards à la fin du siècle. « Mais c'est 3 milliards de gens en plus qui vont réclamer comme les autres de brûler du pétrole et consommer du steak, disent en substance les rapporteurs de l'ONU. Ne faut-il pas intervenir dès maintenant pour amplifier la baisse de la natalité, en premier lieu dans les pays riches, qui ont le plus d'impact sur l'environnement ? »
Derrière ce bon sens trivial, le rapport de l'ONU véhicule beaucoup de poncifs dans un domaine - la démographie - à la lisière de l'Histoire et de la sociologie. Il méconnaît les « lois » qui guident les comportements individuels et collectifs et le danger de vouloir les ignorer ou les contourner.

Les pollueurs sont les autos, pas les bébés !

Observons sans y voir de lien causal que les peuples africains sont de loin les plus féconds du monde actuel ; ce sont aussi les seuls dont l'empreinte écologique (contribution au réchauffement climatique) est négligeable. A contrario, les habitants des pays industrialisés sont les plus inféconds et également, de très loin, les principaux pollueurs de la planète.
Cette observation élémentaire nous permet de rappeler que c'est le mode de vie, davantage que le nombre d'enfants, qui détermine l'empreinte écologique. Y compris dans les pays riches. Avec ou sans enfants, les couples poussés par les contraintes financières à s'établir ou travailler dans des zones surburbaines polluent bien davantage que ceux qui vivent et travaillent en centre ville et se satisfont des transports publics.
On devine par là que le rapport de l'ONU peut cacher derrière ses imprécations malthusiennes le secret désir de prolonger envers et contre tout un « american way of life » fondé sur le gaspillage d'espace et l'énergie bon marché. Ce mode de vie plébiscité par les nouveaux riches d'Europe et d'Extrême-Orient est de toute façon condamné à terme par l'épuisement inéluctable des ressources. Le nombre d'enfants à naître n'y changera rien.

Émissions de CO2 par habitant selon les régions de la planète

grandes régions	Population (milliards)	enfants/femme	tonnes CO2/hab/an	total CO2 (mds t/an)
Monde Afriques Moyen-Orient et Asie centrale Asie du Sud (monde indien) Sud-Est asiatique Amérique latine Pays pauvres Chine Extrême-Orient (Japon, Corée…) Amérique du Nord et Australasie Europe Pays riches transports internationaux	7,6 1,3 0,4 1,9 0,7 0,6 4,9 1,4 0,2 0,4 0,7 1,3	2,5 4,6 2,8 2,4 2,3 2,1 3 1,8 1,4 1,8 1,6 1,6	4,7 0,5 3 2 3 3 2 10 10 15 7 10	38 10 13 13 2

Le tableau ci-dessus, établi à partir d'estimations officielles récentes (PRB, ONU), met en évidence les contrastes entre 1) des régions très riches, à faible fécondité et très forte « empreinte écologique » (contribution au réchauffement climatique) et 2) des régions pauvres ou très pauvres, à fécondité modérée ou très forte et à très faible empreinte écologique.
- Le premier groupe (Amérique du Nord, Europe, Extrême-Orient...) représente seulement 1,3 milliards d'habitants, soit à peine un sixième de l'humanité. Mais il contribue directement au tiers des émissions de gaz à effet de serre (C02) responsables du réchauffement climatique.
Sa contribution au réchauffement climatique est dans les faits bien supérieure car il faut y ajouter la majeure part des émissions de la Chine et du Sud-Est asiatique ainsi que des transports internationaux (fret maritime et aérien). En effet, si les usines chinoises émettent du CO2, c'est en bonne partie pour fabriquer avec des techniques énergivores (métallurgie des terres rares...) des appareils électroniques comme nos portables ou nos téléviseurs qui contourneront ensuite l'Afrique à destination de nos ports et de nos hypermarchés. Les émissions de CO2 très élevées des pays exportateurs de pétrole sont aussi liées à notre frénésie de consommation.
- Les pays plus ou moins pauvres représentent les deux tiers de l'humanité, avec une croissance modérée ou forte. Mais ils contribuent aux émissions de C02 pour un quart tout au plus.
- La Chine, devenue l'« atelier du monde », est dans une situation intermédiaire : la plus grande partie de sa population vit encore très pauvrement et s'apparente au deuxième groupe. La population des métropoles riveraines de la mer de Chine et du fleuve Jangze, environ 300 millions de personnes, a déjà atteint un niveau de vie de type occidental et émet pour son compte propre au moins autant de CO2. C'est le cas aussi d'une centaine de millions d'Indiens.
Retenons de ce qui précède l'absence de lien entre population et climat. C'est notre mode de vie, exceptionnellement énergivore, qui est source du réchauffement climatique en cours. Certes, la croissance démographique très rapide de certaines régions (Afrique subsaharienne) va aussi poser des problèmes sérieux dans les décennies à venir mais ces problèmes seront d'ordre géopolitique et sociaux, pas écologique.

« Supprimons un ou deux milliards d'hommes et tout ira mieux ! »

Illustrons par l'absurde l'enjeu climatique. Imaginons que disparaisse le cinquième le plus riche de l'humanité : Européens, Nord-Américains et riverains de la mer de Chine (y compris nous-mêmes !). Le réchauffement climatique sera instantanément stoppé car les quatre cinquièmes restants ont une empreinte écologique tout à fait modérée. Leur effectif continuera de croître pendant une génération ou deux avant de se stabiliser au niveau actuel.
Au lieu de cela, imaginons que se réalise le souhait de quelques « bienfaiteurs de l'humanité » comme le navigateur Jacques Cousteau ou l'essayiste Jared Diamond qui prônaient l’éradication des quatre cinquièmes les plus pauvres de l'humanité : cela ne freinera pas le réchauffement climatique comme nous l'avons montré. Et à la catastrophe écologique s'ajoutera deux ou trois générations plus tard une catastrophe démographique avec la disparition de l'humanité faute de renouvellement.
Cette alternative pourrait nous déprimer s'il n'y avait une issue plus appétissante. Elle est politique et collective. Elle consiste à sortir de l'american way of life, un mode de vie qui associe la puissance des techniques modernes à une économie de prédation façon Paléolithique...

Publié ou mis à jour le : 2017-12-10 22:50:48

Recommandez cet article  

Les commentaires des Amis d'Herodote.net

Les commentaires sur cet article :
Fulcanius (20-11-201722:11:57)

A mon sens, cet article reflète un excès d'optimisme qui ne peut qu'anesthésier les citoyens du monde. En réalité, Il est déjà trop tard ! Nous ne pourrons pas revenir sur les milliers d'espèces animales et végétales qui ont disparues par la faute de l'homme depuis au moins 1 siècle et sur les dégâts occasionnés sur le climat, les océans ... etc. Nous ne pouvons que limiter les dégâts futurs. De plus, il faudrait prendre en compte le fait que la nature n'est pas à notre service. Elle peut très ... Lire la suite

Jean-Pascal Florent (23-11-200915:10:21)

Bravo de ne pas céder à la pensée unique malthusienne, même/surtout quand elle vient d’organisations comme l’ONU
Le meilleur livre sur ce sujet me semble être celui de Hervé Le Bras
« Les limites de la planète : mythes de la nature et de la population »
La présentation en est la suivante :
Y a-t-il trop d'hommes sur terre ? Au grand banquet de la nature, l'humanité est-elle de trop ? Dans notre imagination, la peur du nombre a remplacé la peur de la bombe : non seulement, nous dit-on, il n'y aura bientôt plus de quoi nourrir la planète mais la surpopulation est directement ou indirectement responsable du trou dans la couche d'ozone, du réchauffement climatique, de l'érosion des sols, bref de toutes les catastrophes écologiques qui guettent l'espèce humaine à l'aube du XXe siècle.
Hervé Le Bras démontre qu'il n'y a pas une parcelle de vérité dans les terribles prédictions chiffrées que nous assènent nos Cassandre. Les chiffres masquent des arguments d'autorité, et les arguments d'autorité sont le paravent de nos préjugés et de nos peurs. La surpopulation est un mythe : telle est en substance la conclusion qui s'impose ici après une analyse serrée. Et, comme tout mythe, celui-ci nous en apprend plus sur nous-mêmes que sur le monde qui nous entoure.
Les organismes internationaux sont malthusiens depuis leur création.
En septembre 1948, Julian Huxley alors directeur général de l'UNESCO, créa l'Union Internationale pour la protection de la nature (UIPN) et fit un discours fondateur très clair :
« A long terme, le problème démographique est plus important que celui de la guerre et de la paix parce que l'homme a commencé à se répandre sur la planète comme un cancer. (...) Le progrès médical et l'assistance sociale ont fait apparaître un affaissement du processus de sélection naturelle qui aura des conséquences dégénératives. (...) Il faut une politique démographique positive qui impose un contrôle des naissances chez les gens de qualité inférieure et une procréation bien ajustée chez les gens de qualité supérieure. »

Cette dérive idéologique des travaux de Darwin est désignée par « darwinisme social » : sélection des individus selon leurs origines sociales ou ethniques. Pour le frère de Julian Huxley, Aldous la dérive est même l'eugénisme : la sélection selon des critères biologiques. 

HERODOTE Climat La guerre façon Churchill ("1. Faire la guerre - 2. Faire la guerre - 3. Faire la guerre")

Climat

La guerre façon Churchill

Nous avons le plus grand mal à admettre le lien entre notre mode de vie et le réchauffement climatique en cours car nous craignons de devoir renoncer à ce qui fait l'agrément de nos existences : l'énergie bon marché, les sorties en automobile, les voyages en avion, les plats cuisinés pas chers etc. 

Nous préférons en conséquence incriminer la « surpopulation ». Illusion !...

Les émissions de gaz à effet de serre à l'origine du dérèglement climatique sont pour l'essentiel dues à l'american way of life tel qu'il s'est imposé après la Seconde Guerre mondiale à l'ensemble des pays développés, européens d'abord, asiatiques ensuite, au total moins de deux milliards d'humains (*).

C'est ainsi que si les quatre cinquièmes les plus pauvres de l'humanité disparaissaient aujourd'hui, le réchauffement climatique se poursuivrait presque au même rythme ; si le cinquième le plus riche disparaissait, il s'interromprait immédiatement.

Nous verrons ci-après qu'il existe une alternative moins douloureuse. Conforme à l'économie de marché, elle consiste à faire payer l'énergie à son « juste prix » sans léser personne.

Illusions techniciennes

Tels des pyromanes-pompiers, les possédants et les ingénieurs à l'origine du désastre actuel proposent d'y remédier par la technique : ne changeons rien à notre mode de vie ; étendons-le même à l'ensemble de la planète mais apportons-lui quelques corrections à la marge et suggérons aux États d'investir massivement dans la recherche et le développement d'énergies « propres » ou de techniques palliatives !

Cette approche technicienne a tout pour plaire ; c'est pour cela qu'on l'aime et qu'on s'y accroche sans discuter de sa pertinence :
- les citoyens ordinaires se rassurent à bon compte : pas besoin de revoir notre mode de vie ; il suffit de manifester notre civisme écologique en triant consciencieusement nos déchets et en achetant un véhicule hybride.
- pour les grands patrons de l'industrie, loin d'être une menace, le réchauffement climatique devient une « nouvelle frontière » pleine d'opportunités capitalistiques ; de quoi remédier à la panne d'investissements dans nos sociétés vieillissantes qui se meurent d'ennui.
- les gouvernants peuvent sans remords poursuivre leur politique d'affichage, si rentable d'un point de vue électoral : d'un côté, on lance de belles phrases sur l'écologie (« Make our planet great again »), de l'autre on poursuit les investissements dans des infrastructures aussi démesurées qu'énergivores (TGV, aéroports, centres commerciaux...) ; pourquoi se priver puisque les énergies renouvelables seront « bientôt » disponibles à gogo ?

En attendant, nous nous réjouissons de nos succès dans le tri et l'incinération des ordures ménagères... Désolé, c'est que nous ne réfléchissons pas à leur effet négatif sur l'environnement, la biodiversité et le réchauffement climatique ! 

- incinération des déchets :

L'incinération des déchets organiques (aliments) ajoute du CO2 dans l'atmosphère et surtout détruit le carbone le plus utile à la vie, celui dont est composé l'humus à la surface du sol (*).

Une solution plus pertinente est le compostage de tous les déchets organiques. Si elle est délaissée par la classe dirigeante, ce n'est pas par bêtise mais par calcul : l'incinération génère beaucoup plus de profits que le compostage pour les entreprises qui s'en occupent ; d'autre part, la destruction des sols agricoles oblige à recourir à des engrais chimiques en quantité de plus en plus grande, avec là aussi de fructueux profits à la clé.

Côté énergies renouvelables, cessons de nous illusionner. Ces énergies sont encore très loin de répondre à nos attentes, qu'il s'agisse des éoliennes ou encore des panneaux photovoltaïques : toutes ces solutions requièrent des technologies elles-mêmes très coûteuses en énergie comme la métallurgie du silicium ou des terres rares ; elles réclament aussi des techniques de stockage (batteries) encore très insuffisantes.

- éoliennes :

Les éoliennes, par exemple, tournent quand il y a du vent, autrement dit, le plus souvent, par temps frais et doux, quand les centrales nucléaires suffisent amplement aux besoins de chauffage.

Ces éoliennes sont à l'arrêt pendant les périodes de grand gel, au seul moment où elles seraient vraiment nécessaires. Sans la possibilité de stocker leur énergie pour l'utiliser à ce moment-là, elles n'ont aucune utilité si ce n'est d'enrichir leurs fabricants et installateurs au détriment des contribuables.

- automobiles :

En matière d'automobiles, on peut rêver d'un monde où ne rouleraient plus que des véhicules électriques. Mais à supposer que soit résolu le stockage de l'énergie, il faut considérer aussi le coût environnemental et énergétique de la fabrication des voitures elles-mêmes : une voiture, c'est une tonne de matériaux de haute technologie (terres rares, composites et aciers spéciaux) destinée à être utilisée au grand maximum 5000 heures (500 000 kilomètres parcourus).

L'automobile, c'est aussi, dans les zones urbaines, environ 40% de surface goudronnée rien que pour elle ! Bien plus que les humains, les automobiles sont le principal facteur de saturation des villes (espace, bruit, pollution de l'air). Des villes comme Paris (20 000 hab/km2) seraient des havres de paix et de tranquillité sans la circulation automobile qui permet pour l'essentiel à des personnes se déplaçant seules dans des monstres d'une tonne de circuler à une vitesse à peine supérieure à celle d'un piéton ou d'un cycliste !

- « compensation carbone » :

La dernière entourloupe du marché est la « compensation carbone » : des compagnies aériennes s'engagent par exemple à financer des opérations de reforestation pour compenser leurs émissions de carbone ! Dans les faits, ils ne compensent rien car le kérosène qu'ils ont brûlé l'est définitivement et les forêts qu'ils replantent auraient pu l'être de toute façon sans leur intervention, simplement par une limitation réglementaire des déboisements au profit de plantations industrielles.

Le plus grave tient dans l'extension accélérée de notre american way of life à de nouvelles populations (Inde, Chine intérieure, Indonésie, Brésil etc). Si importants que soient les progrès en matière de performance énergétique, ils sont largement annulés par l'élargissement du cercle des consommateurs-prédateurs.

Miracle du marché

Une fois écartées les illusions techniciennes, l'objectif ambitieux et nécessaire de diviser par quatre nos émissions de carbone implique une remise en question de notre mode de vie organisé autour de la voiture, de l'avion et de l'énergie (trop) bon marché.

Les plus gros efforts seront requis dans le transport (automobiles, fret routier et avions), principal poste de consommation énergétique :
- en remodelant les villes pour permettre à chacun de s'y épanouir sans l'obligation de posséder une voiture (*),
- en luttant contre l'étalement urbain et en dissuadant les jeunes ménages de fuir loin des villes et des bourgs, dans des zones pavillonnaires coûteuses en frais d'exploitation et en déplacements tant pour la collectivité que pour les habitants,
- en renversant aussi la vapeur en ce qui concerne le tourisme aérien.

D'une manière plus générale, dans le tertiaire, l'industrie et le logement comme dans les transports, il sera surtout nécessaire que les entreprises et les particuliers engagent de sérieuses économies d'énergie.

Qu'il s'agisse des transports, du logement ou de l'industrie, tous les efforts, pour être crédibles et effectifs, doivent être précédés par une très forte augmentation du prix de l'énergie. Ainsi chacun, guidé par son intérêt, se portera naturellement vers des solutions alternatives économes en énergie.

La technique permettant aujourd'hui de produire l'énergie à des coûts très bas, qu'il s'agisse d'électricité nucléaire ou d'énergie d'origine fossile, c'est seulement par des taxes dissuasives qu'on peut élever son prix et encourager particuliers et entreprises à l'économiser. Disant cela, nous ne faisons qu'appliquer les enseignements les plus classiques de l'économie politique.

Mais peut-on accroître la pression fiscale sur les entreprises et les particuliers ? Non ! C'est pourquoi nous préconisons que le produit des taxes sur l'énergie soit intégralement redistribué à l'ensemble des particuliers sous la forme d'une allocation forfaitaire ! Ainsi chaque citoyen aura le loisir de réviser ses choix de consommation sans baisse de son pouvoir d'achat (en moyenne). Voyons cela de plus près... 

Question de volonté

Si l'on convient que le réchauffement climatique est un défi comparable à une guerre mondiale, il faut le combattre à la manière dont Clemenceau en 1917 ou Churchill en 1940 ont combattu leurs ennemis, avec un programme politique en trois points, pas un de plus : « 1) je fais la guerre ; 2) je fais la guerre ; 3) je fais la guerre ! »

Ce programme professé par des hommes d'État déterminés est l'antithèse de la politique du compromis : « Et en même temps... »

Il signifie concrètement de considérer que les politiques sociale, économique, éducative... doivent être subordonnées à cet effort de guerre. Par exemple :
- on évite de construire hors des villes si l'on veut éviter aux habitants un usage quotidien de l'automobile dans les décennies à venir,
- on n'investit pas dans de nouvelles autoroutes ou de nouveaux aéroports si l'on admet que l'on ne devra plus dans deux décennies rouler ou voler autant qu'aujourd'hui.
- on ne subventionne pas les cultures de céréales à des fins énergétiques (biocarburants) si l'on croit réellement à une réduction prochaine de l'usage de l'automobile...

En d'autres termes, 1) aucune mesure n'est opportune si elle ne s'intègre pas dans la prévention du réchauffement climatique, 2) toute mesure qui contredit un tant soit peu cet effort de guerre est inopportune.

Cette guerre-là peut-elle être engagée au niveau d'un pays et d'un seul ? Oui, dans un premier temps, de même que l'Angleterre de Churchill a combattu Hitler seule pendant un an (1940-1941), préparant le terrain aux Américains et aux Soviétiques.

Il vaut mieux partir seul qu'attendre un illusoire consensus planétaire.

À ceux qui, malgré tout, ne jurent que par la concertation internationale, le fameux protocole signé à Kyoto en 1997 en montre les limites : l'Inde et la Chine ont été dispensées de l'appliquer ; les États-Unis l'ont boudé et les Européens qui l'ont, eux, ratifié ne l'ont pas mieux respecté que les autres !

Quant à l'accord de Paris en 2015 (COP 21), on voit comment l'élection de Donald Trump a suffi à l'étrangler... De toute façon, ce protocole et cet accord, fruit de multiples compromis, n'auraient au mieux réduit que de quelques dixièmes de degrés Celsius le réchauffement à venir.

Des incitations à agir dans le sens de l'intérêt général

La guerre ? Soit ! Mais n'avons-nous pas déjà tout essayé en matière d'environnement ?... Nous avons multiplié les lignes Maginot et les défilés martiaux mais nous n'avons encore rien fait pour réorienter notre mode de vie dans le sens d'une plus grande sobriété énergétique !

- Je vous voir venir. Vous voulez réintroduire le rationnement ? Militariser l'économie et la société ?
- Bien au contraire, je propose un retour au libéralisme des « Lumières », fondé sur l'incitation positive : l'État définit l'intérêt général et fait en sorte, par une fiscalité et des lois bien orientées, que l'intérêt égoïste de chacun, particulier ou entreprise, rejoigne l'intérêt général. Cette démarche est à l'opposé du néolibéralisme contemporain, avec des États qui jouent la mouche du coche et s'agitent sans succès.

La guerre contre le réchauffement climatique doit ainsi passer par des mécanismes législatifs, réglementaires et fiscaux qui ne lèsent personne mais convainquent chacun de son intérêt à modérer sa consommation d'énergie et à réformer ses choix de vie.

Pour être acceptées par l'opinion, toutes les mesures pénalisantes doivent être assorties de contre-mesures positives. Des exemples ?

- moduler la taxe d'habitation sur les logements et les bureaux en fonction de la qualité du bâti : les particuliers et les entreprises qui isolent leur bâti et lui assurent aussi une ventilation naturelle contre la canicule peuvent n'avoir rien ou presque à payer.
- remplacer dans les aéroports la taxe sur chaque passager par une taxe sur chaque décollage, proportionnée à la quantité de kérosène emportée et au bruit extérieur : une façon d'inciter les compagnies à mieux remplir leurs avions et épargner les oreilles des riverains.
- dans la construction de logements, élargir les prêts bonifiés  à la rénovation de logements anciens pour encourager les particuliers à s'installer dans les centres-villes ou les villages plutôt que construire une maison neuve en plein champ (avec l'obligation d'une voiture par adulte)...

Vers des villes (presque) sans voiture

En matière urbaine, des solutions sans voiture sont à notre portée pour concilier bien-être individuel, harmonie sociale et lutte contre le réchauffement climatique. 

Paris nous en offre un timide aperçu ! Dans la capitale française, la moitié des ménages ne possèdent pas de voiture. Chacun ou presque peut en effet aller à son travail en métro ou en bus, voire en vélo, et la plupart des services et des loisirs sont partout accessibles à pied. Pour les sorties dominicales et les vacances, c'est le train ou la voiture de location.

En matière de relations interurbaines, la Suisse montre l'exemple. Dans ce pays, tous les villages, y compris les plus reculés, sont accessibles dans de bonnes conditions par les transports publics, train, tramway, bus, avec d'excellentes correspondances entre les uns et les autres.

Ainsi peut-on concevoir des sociétés modernes libérées de la pression automobile, où chacun peut combler ses besoins physiologiques, affectifs, éducatifs, culturels... avec un minimum de contraintes de transport et dans de bien meilleures conditions qu'aujourd'hui :
- des villes moyennement denses, organisées autour d'un ou plusieurs centres équipés en services et commerces aisément accessibles à pied,
- des réseaux efficaces de transports publics interurbains (trains et autocars).

Cités du futur, cités humaines

Nos médias se plaisent à nous montrer en Extrême-Orient et sur le Golfe des projets révolutionnaires de gratte-ciel végétalisés. Reste que ces immeubles de grande hauteur demeurent beaucoup plus énergivores et coûteux que des immeubles de petite taille, ne serait-ce qu'en raison des équipements supplémentaires qui leur sont indispensables : climatisation, sécurité incendie, batteries d'ascenseurs... Ils s'insèrent aussi dans des espaces immenses où l'emploi de l'automobile est recommandé.

En matière d'urbanisme écologique, pas besoin d'aller loin. Il suffit de considérer le centre de Paris, conçu il y a cent cinquante ans par le baron Haussmann et Napoléon III ! Avec un réseau de transports en commun diversifiés, de nombreux commerces et emplois de proximité et une grande mixité sociale, la ville haussmannienne offre un cadre de vie plutôt convivial sur un espace restreint. Le VIIe arrondissement, par exemple, avec ses esplanades et ses avenues, a un aspect très riant malgré une densité élevée de 15 000 habitants au km2.

Les inconditionnels de la chlorophylle peuvent quant à eux revisiter les cités-jardins, un modèle inventé en Angleterre il y a un siècle et théorisé par l'urbaniste Ebenezer Howard dans son essai : Les cités-jardins de demain (1902).

Il s'agit d'unités urbaines d'environ 30 000 habitants et un kilomètre de rayon, avec un habitat essentiellement pavillonnaire, un large éventail de services et d'emplois, une ceinture verte pour les loisirs et l'approvisionnement en produits frais.

Ces unités urbaines peuvent être dédiées à la marche. Elles sont par ailleurs reliées entre elles par des transports en site propre de façon à constituer des grappes urbaines (clusters) de plusieurs centaines de milliers d'habitants, avec une grande diversité d'emplois facilement accessibles en train ou en tram.

Les Anglais en ont construit quelques-unes dans le Grand Londres (Letchworth, Welwyn). Les cités-jardins ont aussi commencé de s'implanter sur le Continent avant d'être éradiquées par l'« american way of life » avec ses zones pavillonnaires organisées autour de l'automobile.

Une taxe bienvenue sur les énergies primaires

La fiscalité est l'outil le plus efficace contre le réchauffement climatique.

C'est elle qui permettra de réorienter chacun vers une réduction drastique des émissions de gaz à effet de serre et de toutes les consommations d'énergie, avec un espoir de stabiliser enfin le réchauffement climatique !

Pas la peine de subventions, de campagnes de presse et d'oukases !

La solution, encore jamais mise en œuvre, n'a rien à voir avec un impôt supplémentaire ! Elle consiste en une « taxe carbone » très élevée sur l'énergie, intégralement compensée par une allocation forfaitaire reversée par le fisc à chaque citoyen (le versement peut se faire tous les trimestres ou tous les ans, avec une péréquation selon l'âge).

La taxe s'applique à toutes les importations et productions d'énergies primaires : énergies fossiles, combustion de déchets organiques, électricité, qu'elles soient destinées aux entreprises ou aux particuliers, à la production d'énergie ou à la chimie. Son montant est proportionné à l'équivalent calorique des énergies considérées, exprimé en thermies.

Il s'ensuit un surcoût plus ou moins important des produits énergivores : le carburant auto et les voyages en avion aussi bien que les produits alimentaires liés à l'agriculture intensive de type industriel...

Mais dans le même temps, grâce à l'allocation forfaitaire, les citoyens retrouvent peu ou prou l'équivalent de ce surcoût dans leur porte-monnaie.
- soit ils continuent de consommer comme auparavant sans voir la différence en termes de satisfactions,
- soit ils réajustent leurs consommations en délaissant des biens énergivores devenus trop coûteux pour les satisfactions qu'ils apportent, au profit de bien moins énergivores et moins coûteux, avec au bilan une satisfaction globale accrue.

Il va sans dire qu'en consommateurs rationnels, avec, grâce à l'allocation forfaitaire, un pouvoir d'achat à peu près identique à celui de la période antérieure, les citoyens vont s'orienter vers la deuxième possibilité et réorienter leurs consommations vers moins de déplacements oiseux, moins de climatisation, davantage d'isolation, un logement plus proche du lieu de travail etc !

Au final, ils vont améliorer leur bien-être tout en réduisant leur « empreinte écologique », sans se torturer l'esprit ni se poser de cas de conscience, simplement en agissant dans le sens de leur intérêt personnel !

Pour l'État et la communauté nationale, l'opération sera tout autant fructueuse car elle se soldera par une baisse des importations d'énergies fossiles et une amélioration naturelle de la balance commerciale.

Ainsi la « taxe carbone » re-distributive agira-t-elle sans douleur sur la consommation et l'importation d'énergies fossiles, en engageant le pays dans un cercle vertueux qui concilie sobriété énergétique, bien-être et préservation de l'environnement.

Le kérosène au vrai prix

Rappelons que, dans l'aviation commerciale, le rétablissement de la vérité des coûts par la taxation du kérozène sera salutaire à plusieurs titres :

- voyages aériens plus rares mais voyages plus enrichissants,

- coup d'arrêt à la massification du tourisme et à ses effets nocifs sur les habitants locaux,

- last but nos least, réduction des émissions de gaz à effet de serre.

Ambition collective et courage politique

Ces scénarios destinés à stopper le réchauffement climatique supposent que l'opinion publique et les dirigeants aient le courage de prévenir le danger avant qu'il ne se manifeste. Dans le passé, cela n'a jamais été le cas (souvenons-nous des années 1930). Pourrons-nous cette fois faire mentir l'Histoire et nous ressaisir avant qu'il ne soit trop tard ?

https://www.nosutopies.fr/histoire/synthese.php?ID=2282&ID_dossier=464