Dissidente meningen zijn niet populair. Wie tegen het
groepsdenken ingaat, wordt vaak genadeloos afgestraft. Armoede-expert
Ive Marx kan erover meepraten. ‘Het kot was te klein.’
Van onze redacteur
Ruben Mooijman
BrusselHet
was een vloek in de linkse kerk, en een stevige ook. Dagenlang galmde
hij door. Armoede-expert Ive Marx van de Universiteit Antwerpen had
vorige week het beleid van de regering geprezen. Tenminste, sommige
aspecten ervan. Hij deed dat in een opiniestuk in De Standaard
en in een interview in De Morgen. Wat er daarna gebeurde, beschreef Marx gisteren in deze krant: ‘Het kot was te klein’.
Want een armoede-expert
die harde maatregelen door een rechtse regering verdedigt, dat kan
niet. Althans, niet in de ogen van sommigen. Op Twitter en Facebook
kreeg Marx een storm van kritiek over zich heen. ‘Voor het eerst kreeg
ik ook dreigberichten’, zegt hij. ‘We weten u wel te vinden, dat soort
mailtjes. En telefoontjes waarbij het stil bleef aan de andere kant van
de lijn. Dat was onaangenaam.’
Titus Simoens
Op een bepaalde manier
is het ook wel te begrijpen, blikt Marx terug. ‘Een armoede-expert die
het eens is met het verlagen van het minimumloon, dat ligt niet in de
lijn van de verwachting. Maar ik heb er bewust voor gekozen om een
misschien wat onverwacht standpunt in te nemen, zij het één dat
consistent is met wat ik al lang zeg en schrijf.’
Stijn Bruers:
‘Het contact met een aantal mensen in de milieubeweging is verwaterd. Zij moeten niet meer zoveel van mij hebben’
Marx is niet de enige
die een storm van kritiek over zich heen heeft gekregen nadat hij
vloekte in de eigen kerk. Wetenschapper en milieu-activist Stijn Bruers
overkwam hetzelfde toen hij zich in een blog uitsprak vóór genetische
manipulatie. Politicus Luckas Vander Taelen moest noodgedwongen breken
met de partij Groen na kritiek op het multiculturalisme. Kunstkenner
Johan Swinnen moest een fototentoonstelling afgelasten wegens zijn
politieke voorkeur: fotografen wilden niet meewerken aan een expositie
van een N-VA’er.
Weeffout in het brein
‘Het is niet eenvoudig
om zo radicaal van mening te veranderen’, blikt Bruers terug. ‘Vooral
omdat mensen naar wie ik lang had opgekeken, mij probeerden aan te
vallen op basis van pseudowetenschappelijke argumenten. Of er in de
milieubeweging sprake is van een pensée unique? Misschien wel.
Het contact met een aantal mensen in de milieubeweging is sindsdien
verwaterd. Zij moeten niet meer zoveel van mij hebben.’
Psychologen kunnen goed verklaren waarom leden van een groep weigeren andere meningen te aanvaarden. Zij noemen dat een confirmation bias.
Een soort weeffout in het brein waardoor groepsleden weigeren
afwijkende meningen te aanvaarden of zelfs maar in overweging te nemen.
Als iemand een getal moet raden en hij denkt dat het een drie is, zal
hij eerst vragen of het een oneven getal is. Terwijl de vraag of het een
even getal is dezelfde informatie zou opleveren. Bij verkiezingen is de
confirmation bias heel zichtbaar: fans van Trump doen diens
misstappen af als kleinigheden, maar blazen de missers van Clinton juist
op. En andersom.
Ive Marx:
‘Soms moet je iets zeggen dat niet van je verwacht wordt, om gehoor te vinden waar je het wil vinden’
Ook klimaatontkenners
pikken precies die studies op die in hun kraam passen en negeren de
rest. ‘Bij de milieubeweging doet dat verschijnsel zich veel meer voor
dan in bijvoorbeeld de wetenschap’, zegt Bruers. ‘Milieu-activisten
hebben veel tijd geïnvesteerd in het uitdragen van een bepaald
standpunt. Als blijkt dat er argumenten zijn tégen dat standpunt, zullen
ze die niet benadrukken. Net zomin als een minister graag de oppositie
gelijk geeft. Wat ook sterk leeft, is de zogenaamde morele walging. De
milieubeweging heeft zo’n grondige afkeer van ggo’s, dat ze die heel
moeilijk van zich af kan zetten. Als je aan mensen vraagt fruitsap te
drinken waarin eerst een gesteriliseerde kakkerlak is ondergedompeld,
doen ze dat ook niet graag. Hoewel vast staat dat er geen schadelijke
gevolgen kunnen zijn. Het is zoals met een optische illusie: soms lijken
lijnen langer dan ze eigenlijk zijn. En zelfs nadat je er een meetlat
naast hebt gelegd, blijf je toch dat lengteverschil waarnemen.’
Bruers, die ook
moraalwetenschappen gestudeerd heeft, is zich goed bewust van die
mechanismen. ‘Als ik me niet verdiept had in die spontane denkfouten,
had ik het misschien moeilijker gehad met de kritiek op mijn standpunt.
Het vraagt een zekere inspanning om te aanvaarden dat je eigen oordeel
niet altijd betrouwbaar is.’
Links wil niet
Luckas Vander Taelen
weet het uit eigen ervaring: groepen zijn er niet op uit om hun mening
te toetsen aan die van anderen, maar vooral op de bevestiging ervan.
‘Als je ingaat tegen de groepsideologie, word je buitengesloten.’ Vander
Taelen besliste zijn lidmaatschap van Groen op te zeggen nadat vooral
Ecolo ‘hysterisch’ reageerde op zijn kritische kijk op
multiculturaliteit. ‘Ik word veel gevraagd voor lezingen over mijn
laatste boek De Grote Verwarring. Maar altijd door organisaties
in de centrumrechtse of flamingantische sfeer. Ik word door linkse
kringen nooit uitgenodigd. Mijn boek wordt ook niet besproken in de
linkse pers. Men heeft mij verweten dat ik mensen stigmatiseer, maar in
werkelijkheid ben ik het die gestigmatiseerd word. Terwijl ikzelf niet
veranderd ben. Ik stel gewoon vast dat politieke families het heel
moeilijk hebben met het in vraag stellen van de eigen opvattingen. Als
ik iets post op Facebook, dan reageert Hart boven Hard meteen met een
cynische opmerking. Dat men niet in staat is tot een debat met mensen
die niet hetzelfde denken, daar kijk ik nog altijd met grote ogen naar.’
Luckas Vander Taelen:
‘Men heeft mij verweten dat ik mensen stigmatiseer, maar in werkelijkheid ben ik het die gestigmatiseerd word’
Niet dat Vander Taelen
geen steunbetuigingen kreeg. ‘Op congressen kwamen er altijd wel mensen
naar me toe die zeiden dat ze het met me eens waren.’ Het is een bekend
verschijnsel. De pensée unique binnen groepen doet tegenstemmen
verstommen, maar niet verdwijnen. Alleen durven mensen zich niet uit te
spreken, tot iemand anders voor hen de kastanjes uit het vuur haalt.
Geertje De Waegeneer
Ook Johan Swinnen heeft
dat ervaren. De kunstkenner kreeg een lading kritiek uit de artistieke
wereld over zich heen, toen fotografen zijn artistieke inspanningen
koppelden aan zijn politieke overtuiging. Swinnen is lid van de N-VA, en
om die reden weigerden enkele fotografen hun werk ter beschikking te
stellen voor een tentoonstelling over Vlaamse fotografie in Charleroi.
‘Dat zegt alles over de politieke correctheid die de artistieke wereld
in zijn greep heeft’, zegt Swinnen. ‘Ik heb zelf altijd een onderscheid
gemaakt tussen mijn professionele werk en mijn politieke overtuiging.
Maar anderen doen dat niet. Dat je niet met iemand wil samenwerken
wegens diens lidmaatschap van de N-VA, daar begrijp ik niets van. Het is
ook niet onderbouwd. Maar de kunstwereld is in de greep van de
hiërarchie. Enkele grote tenoren zetten de toon, en anderen durven daar
niet tegenin te gaan omdat ze ook belangrijk willen worden. Het is heel
comfortabel om dat spel mee te spelen’.
Volgens de Amerikaanse
psycholoog Jonathan Haidt is de onwil van groepen om afwijkende meningen
te aanvaarden evolutionair verklaarbaar. In zijn boek The Righteous Mind
gaat hij diep in op de mechanismen die de lotgevallen van Marx, Bruers,
Vander Taelen en Swinnen kunnen verklaren. Volgens de darwinistische
theorie zijn coherente en sterk samenhangende groepen beter in het
overleven dan groepen die uit zelfzuchtige individuen zijn samengesteld.
Bijenvolkeren zijn daar de meest extreme voorbeelden van. Dat
groepsdenken maakt niet alleen altruïsme en heldendom mogelijk, maar ook
oorlog en genocide.
Dom en onlogisch
Johan Swinnen:
‘Ik heb altijd een onderscheid gemaakt tussen mijn professionele werk en mijn politieke overtuiging. Maar anderen doen dat niet’
‘Als je denkt dat we de
waarheid op rationele basis proberen te doorgronden, dan zal je
gefrustreerd zijn over hoe dom, bevooroordeeld en onlogisch mensen
worden als ze het niet me je eens zijn’, schrijft Haidt op zijn website.
‘Maar als je ratio ziet als een manier waarop de mens zijn sociale
behoeften probeert te bewerkstelligen – om zijn eigen daden te
rechtvaardigen en het team waar we deel van uitmaken te verdedigen – dan
wordt het allemaal veel duidelijker.’ Intuïtie is sterker dan
redelijkheid, zegt Haidt.
Voor Ive Marx is het
wellicht een schrale troost. ‘Het is niet leuk om afgeschilderd te
worden als apologeet van de regering’, erkent hij. ‘Maar soms moet je
iets zeggen dat niet van je verwacht wordt, om gehoor te vinden waar je
het wilt vinden. Als het resultaat positief is, dan is het vloeken in de kerk iets waard geweest’.
Ook EU-president Donald
Tusk zag in dat de gebruikelijke tactiek van de pletwals – ultimatums
stellen, met tussendoor een besmuikt dreigement om Wallonië Europees
geld af te nemen als het bleef volharden in zijn non –
uiteindelijk contraproductief kon uitdraaien. Gisteren gooide hij het
dus over een andere boeg: flemen. De Belgen, zo twitterde hij, kunnen
bewijzen dat ze kampioen zijn in het smeden van een consensus. In dit
geval over het Europees-Canadese handelsakkoord Ceta. Maar al redt een
ultiem Belgisch compromis het verdrag, dat kan alleen voorlopig zijn. In
Nederland, bijvoorbeeld, lopen ze zich al warm om straks, na het succes
van hun Oekraïne-referendum, ook Ceta per volksstemming naar de
prullenmand te verwijzen.
Nog tijdens de
onderhandelingen gisteren repte Vlaams minister-president Geert
Bourgeois zich om te verklaren dat aan het ontwerpverdrag hoe dan ook
geen jota verandert. Dat zou ook moeilijk anders kunnen, want daarvoor
hadden bijvoorbeeld de Canadezen wel mee moeten onderhandelen. En het
zou ook voor de minister-president sneu zijn geweest, want zijn regering
stemde al midden september zonder meer met Ceta in. Bourgeois probeerde
het dan maar, bij gebrek aan beter, te laten klinken alsof die Walen
slechts een kat in een zak zouden kopen. Niettemin komen enkele Waalse
vragen, voor zover ze gisteren bekend raakten, verrassend overeen – als
dat al verrassend kan zijn – met de reserves die het Duitse
Grondwettelijke Hof eerder deze maand over Ceta formuleerde.
Ondertussen kunnen uit
het Belgische Ceta-avontuur al enkele lessen worden getrokken. De eerste
les moet zijn dat de marges van de binnenlandse discussie wel heel eng
zijn geworden: ze overstijgen nauwelijks nog de gemeenplaats. Geen
probleem kan opduiken of het verzinkt in de default-modus van de
communautaire polemiek, al is die meestal erg naast de kwestie. De
Leuvense rector Rik Torfs toonde zich van zijn kleingelovigste kant toen
hij openlijk begon te twijfelen of België nog wel ‘een toekomst’ heeft –
good luck dan als er nog eens een Europese, en dus een op nog veel meer diverse visies steunende consensus te zoeken valt.
Ook de globalisering is geen voldongen feit, maar wel het gevolg van een politieke keuze
Maar allicht is het
communautaire cliché ook niet meer dan een discursieve terugvalpositie
bij gebrek aan beter – het was niet mogelijk om het Waalse tegenwringen
te blijven verklaren als PS-opportunisme of als een gebrek aan
dankbaarheid tegenover de Canadezen die ons land in 1944 mee hadden
bevrijd. Want waarover viel er anders te discussiëren, nu blijkt dat tot
voor kort amper iemand wat afwist over Ceta, al is het al negen jaar
hangende? De media berichtten er weinig over, de Europese technocratie
behandelde het als een zoveelste voldongen feit waarmee de lidstaten
slechts in te stemmen hebben, en een politiek debat is er nooit over
gevoerd, behalve dan – al anderhalf jaar – in de parlementen van Frans-
en Duitstalig België. Tot de heisa uitbrak, beperkte het Vlaams
Parlement zich, begin juli, tot het wegstemmen van een resolutie over
Ceta. Maar toegegeven, het voorstel kwam dan ook van de socialistische
oppositie.
Anders dan in
Franstalig België, getuigt de Vlaamse meerderheid wel van een groot
vertrouwen (of is het lijdzaamheid?) tegenover de feiten zoals ze zijn.
En misschien vergist ze zich daarin, nu Ceta ook iets leert over de aard
van de globalisering – want dat is de bredere context van Ceta of het
analoge, nog niet afgewerkte TTIP tussen de EU en de VS. De
globalisering blijkt nu toch minder een onwrikbare of slechts blind te
accepteren natuurwet te zijn, dan wel de uitdrukking van een politieke
wil. Politici hebben er, als ze dat willen, meer over te zeggen dan ze
vaak denken. The Financial Times
wees er dinsdag op hoe lastig het is geworden om nog grote
internationale handelsverdragen te sluiten. Het directe voordeel ervan,
zoals lagere prijzen voor de consument, blijkt immers almaar geringer te
worden omdat nu al amper hoge invoerrechten of andere
handelsbelemmeringen bestaan. En die afspraken worden vooral gehinderd
door de ballast aan regelgeving (letterlijk: a great deal of largely extraneous regulatory baggage)
die ze onder druk van de multinationals meeslepen: intellectuele
eigendomsrechten, die producten in de regel eerder duurder dan goedkoper
maken, en garanties voor investeringen via aparte arbitragesystemen.
Dat die laatste wel
degelijk de democratische soevereiniteit kunnen aantasten, is een zorg
die zowel de zakenkrant, het Duitse Constitutionele Hof als de Waalse
minister-president Paul Magnette ernstiger lijken te nemen dan
bijvoorbeeld Geert Bourgeois. Om ook in internationale afspraken de
primauteit van de politiek te handhaven, volstaat het nochtans om dat te
willen.
Pourquoi je ne participe pas au colloque sur "Heidegger et 'les
juifs'"
Grand spécialiste du philosophe allemand, Hadrien France-Lanord a décliné
l’invitation des organisateurs du colloque qui se tient à la BNF du 22 au 25
janvier. Il s’en explique pour BibliObs.
· Hadrien
France-Lanord est l’un des grands spécialistes français d’Heidegger.
Il y a un an et demi, il avait codirigé le «Dictionnaire Martin Heidegger» paru
au Cerf, où il avait notamment écrit l’article «antisémitisme».
Celui-ci commençait par ces mots: «Il n’y a, dans toute l’œuvre
d’Heidegger publiée à ce jour (84 volumes sur 102), pas une seule phrase antisémite.»
C’était quelques semaines à peine avant l’annonce de la publication des
trois premiers volumes des «Cahiers Noirs» par la maison d'édition allemande
Klostermann. Dans ces notes privées, Heidegger, au moins à une dizaine de
reprises, reprend les pires clichés antisémites. En France, où il continue
de jouir d’une grande influence, cette publication a fait l’effet d’une bombe.
Ce jeudi 22 janvier 2015 s’est donc ouvert à la BnF un grand colloque destinée à en tirer les premiers
enseignements. Peter Sloterdijk, Alain Finkielkraut, Bernard-Henri Lévy,
Barbara Cassin ou encore le réalisateur Luc Dardenne font partie des
intervenants qui prendront la parole jusqu’à dimanche soir. France-Lanord, lui,
a décliné l’invitation. «Agitation publicitaire», «pépiement»,
«précipitation»: c’est sans mâcher ses mots qu’il
explique son refus dans ce texte écrit pour BibliObs.
Pia Duvigneau
La philosophie contre l'agitation publicitaire
Par Hadrien France-Lanord, professeur de philosophie
J’ai d’abord répondu favorablement à la chaleureuse invitation que m’a faite
cet été Joseph Cohen, que je tiens à remercier pour sa grande amabilité à mon
égard. Mais en découvrant le programme, j’ai compris que ce colloque
n’échappait finalement pas au dispositif publicitaire de «l’affaire Heidegger»
tel qu’il a été réactivé l’année dernière par Peter Trawny [l’universitaire
allemand qui a supervisé la publication des «Carnets noirs»,
NDLR] dans un opuscule d’une affolante indigence
philosophique. Pour ceux qui, comme moi, ont une connaissance de ses travaux
antérieurs, la rupture est si brutale qu’on ne peut rester que très perplexe
devant les intentions réelles d’un texte qui sent à ce point le fabriqué. En
aucune façon, un tel livre ne peut servir de base à une véritable réflexion
philosophique.
La seule base de travail philosophique possible, ce sont les 1240 pages des
«Cahiers» parues à ce jour, dont Peter Trawny a exhibé plusieurs fragments de
quelques lignes au moyen desquels il fabrique un système d’une fragilité telle
qu’il s’effondre dès qu’on a pris connaissance des «Cahiers» dans
leur intégralité. Une des remarques que je me suis faites en regardant le
programme du colloque est la suivante: combien sont-ils, parmi les
intervenants, ceux qui ont une connaissance de ces 1240 pages non traduites en
français? Qui va effectivement parler de ces trois volumes, de tout ce qu’on y
apprend de nouveau et de toutes les belles découvertes qu’on y fait?
À quoi il faut ajouter une autre remarque : ces «Cahiers», Heidegger a
spécifié qu’ils devaient paraître à la fin de l’édition intégrale, parce qu’ils
sont inintelligibles sans une connaissance des traités rédigés entre 1936 et
1945, dont six ont à ce jour été publiés en allemand ; il s’agit de
plusieurs milliers de pages, parmi lesquelles seuls les «Apports à la
philosophie» ont paru en français l’année dernière dans une traduction de François
Fédier à la hauteur de ce qui est en jeu dans ce texte considérable.
Enfin : un tome des « Cahiers », couvrant rien de moins que
les années 1942-1948 est paraître ces jours-ci – inutile de dire que personne
ne peut l’avoir lu.
Dans ces conditions, je me permets de poser cette question : s’il doit
s’agir d’un colloque de philosophie, sur quelle base commune
sera-t-il possible de parler ensemble? N’y a-t-il pas ici une très dommageable
précipitation? Nous parlons ici de textes philosophiques, non seulement très
volumineux, mais d’une grande difficulté, qui demandent des mois et des années
de travail et d’interrogation, dont une partie est encore inédite.
Avec « l’affaire Heidegger », l’agitation publicitaire est
toujours inversement proportionnelle à la connaissance et à la méditation des
textes. Dans son cadre surmédiatisé, il n’est guère possible de penser, il
s’agit surtout d’afficher une position publique par rapport aux termes qui sont
ceux de cette «affaire», termes dans lesquels je ne reconnais pas l’affaire de
la pensée qui seule me concerne.
C’est la raison pour laquelle je me suis résigné à ne pas participer à ce
colloque. Afin de pouvoir exercer mon travail d’ordre strictement
philosophique, je crois qu’il est urgent de s’arracher à cette oppression de
«l’actualité», au profit de la patience de l’étude et d’une herméneutique du
dés-em-presse-ment.
Au contraire de Victor Farias, Hugo Ott et Emmanuel Faye, François Fédier et Julian Young considèrent ainsi que Heidegger aurait « appelé, non à la soumission de l'Université à l'Etat, mais précisément l'inverse », et qu'il aurait « effectivement cherché à protéger ses étudiants de l'endoctrinement par les formes grossières de la propagande nazie »24. Young cite à l'appui le témoignage d'un étudiant de l'époque, Georg Picht :
« Comment Heidegger se figurait la Révolution, c’est ce qui s’est
clarifié pour moi lors d’un événement mémorable. Il avait été prescrit
que soit organisée chaque mois, en vue de l’éducation politique, une
conférence à laquelle tous les étudiants seraient astreints d’assister.
Aucune salle de l’université n’étant assez grande, c’est la Salle
Saint-Paul qui fut louée à cet effet. Pour prononcer la première
conférence, Heidegger, qui était à l’époque recteur, invita le
beau-frère de ma mère, Viktor von Weizsäcker. Tous les gens étaient
perplexes, car chacun savait pertinemment que Weizsäcker n’était pas un
nazi. Mais la décision de Heidegger avait force de loi. L’étudiant qu’il
avait désigné comme chef du département de philosophie se sentit en
devoir d’ouvrir la cérémonie en tenant un discours programmatique sur la
révolution national-socialiste. Heidegger ne tarda guère à donner des
signes d’impatience, puis il s’écria d’une voix forte, que l’irritation
fit se fausser : « Nous n’écouterons pas un mot de plus de ce
verbiage ! » Complètement effondré, l’étudiant disparut de l’estrade,
plus tard il dut résigner sa charge. Quant à Viktor von Weizsäcker, il
prononça une conférence impeccable sur sa philosophie de la médecine,
dans laquelle il ne fut pas une seule fois question de
national-socialisme, mais bien plutôt de Sigmund Freud."25. »
Picht raconte ensuite que son oncle Weizsäcker lui aurait dit à propos de l'engagement politique de Heidegger :
« Je suis quasiment sûr qu'il s'agit d'un malentendu. Cela arrive
bien souvent dans l'histoire de la philosophie. Mais Heidegger a une
longueur d'avance : il perçoit quelque chose qui est en train de se
produire et dont les autres n'ont aucune idée. »
Heidegger se serait ainsi trompé par orgueil, surestimant jusqu'à la caricature l'intérêt de la philosophie (de sa philosophie) pour le mouvement politique qui s'empare de l'Allemagne et qui n'a rien de philosophique ni rien qui permette une renaissance de la vie de l'esprit et de la civilisation. Il ne voit pas le danger que d'autres déjà dénonçaient, mais une fois encore, les communistes (et sociaux-démocrates) et les Juifs sont seuls, ennemis, persécutés26.
(...)
Témoignages d'étudiants
Parmi
ces témoignages nous avons celui de Walter Biemel, élève de Heidegger
de 1942 à 1944, et spécialiste de son œuvre, et qui a écrit notamment Le concept de monde chez Heidegger
(Vrin, Paris, 1950) qui fait toujours autorité. Voici le témoignage de
l’auditeur que fut Biemel des cours tenus au cœur de la période nazie :
« Pour la première fois, il me fut donné d’entendre de la bouche d’un
professeur d’université, une violente critique contre le régime qu’il
qualifiait de criminel52. »
« Il n’y a pas un cours, un séminaire où j’ai entendu une critique
aussi claire du nazisme qu’auprès de Heidegger. Il était d’ailleurs le
seul professeur qui ne commençât pas son cours par le "Heil Hitler!"
réglementaire. À plus forte raison, dans les conversations privées, il
faisait une si dure critique des nazis que je me rendais compte à quel
point il était lucide sur son erreur de 193353. »
Témoignage de Siegfried Bröse, fonctionnaire social-démocrate
destitué par les nazis et devenu assistant de Heidegger dans les années
trente :
« Les cours de Heidegger étaient fréquentés non seulement par des
étudiants, mais aussi par des gens exerçant depuis longtemps déjà une
profession, ou même par des retraités ; chaque fois que j’ai eu
l’occasion de parler avec ces gens, ce qui revenait sans cesse, c’était
l’admiration pour le courage avec lequel Heidegger, du haut de sa
position philosophique et dans la rigueur de sa démarche, attaquait le
national socialisme. Je sais également que les cours de Heidegger,
précisément pour cette raison – sa rupture ouverte n’était pas demeurée
ignorée des nazis – étaient surveillés politiquement54. »
Témoignage de Hermine Rohner, étudiante de 1940 à 1943 :
« Lui ne craignait pas, fût-ce dans ses cours aux étudiants de toutes
les facultés (où le nombre des auditeurs était tel qu’on ne pouvait pas
compter qu’ils fussent tous “ses” élèves), de critiquer le
national-socialisme d’une manière si ouverte et avec le tranchant si
caractéristique qu’offre sa manière de choisir en toute concision ses
termes, qu’il m’arrivait d’en être effrayée au point de rentrer la tête
dans les épaules (…) En tout cas, la manière courageuse dont Heidegger
s’est singularisé pendant les dernières années du IIIe
Reich doit assurément compter dans la balance, car elle pèse lourd,
bien plus lourd que ne peuvent se le représenter des auteurs nés après
la guerre55. »
Témoignage de Georg Picht :
« Je ne fus pas surpris lorsqu’un jeune homme vint me trouver et me
dit : “Ne m’interrogez pas sur mes sources d’information. Vous mettez
votre personne en grand danger si on vous voit aussi souvent avec M. le
Professeur Heidegger.”56 »
Devant quelques centaines d'évêques et des milliers de fidèles, le pape Benoît XVI a célébré le 11 octobre 2012 le cinquantenaire du concile. Non sans une pointe d'amertume. « Les
dernières décennies ont connu une désertification spirituelle. Ce que
pouvait signifier une vie, un monde sans Dieu, au temps du concile, on
pouvait déjà le percevoir à travers certaines pages tragiques de
l'histoire, mais aujourd'hui nous le voyons malheureusement tous les
jours autour de nous. C'est le vide qui s'est propagé », a estimé le pape.
Le président du conseil pontifical pour la nouvelle évangélisation, Rino Fisichella, en a appelé à une « analyse lucide » : « Nous
apparaissons fatigués, incapables de proposer l'Évangile, faibles dans
notre conviction de la Vérité qui sauve, nous avons perdu la
crédibilité. Nos communautés, répétant des formules obsolètes, ne
communiquent pas la joie. La nostalgie pour les temps passés ou l'utopie
des rêves ne servent pas; » (d'après Le Monde, 13 octobre 2012).
Mais cette liberté pratiquement totale provoque des excès qui enflamment la vie politique. Le 22 juillet 1894, Zola écrit dans les Annales politiques et littéraires : « Mon
inquiétude unique devant le journalisme actuel c'est l'état de
surexcitation nerveuse dans lequel il tient la Nation. Un peuple y perd
son calme… et l'on arrive à se demander si dans des circonstances
véritablement décisives nous retrouverions le sang-froid nécessaire aux
grands actes. »