mercredi 1 août 2018

20180801 De (war)taal van de buik

De (war)taal van de buik

Populisten scoren omdat ze een gemakzuchtig discours hanteren. Jan T’Sas leert uit onderzoek dat de kwaliteit van een gesprek bepalend is voor het denken. En vooral: jong geleerd is oude gedaan.
Verbonden aan de faculteit sociale wetenschappen (UAntwerpen)
‘We willen rechts-populistische partijen in Europa verenigen rond gemeenschappelijke waarden en het volk bevrijden van het heersende politieke establishment’ (DS 28 juli). Dat is de missie van The Movement, een initiatief van de Belgische advocaat Mischaël Modrikamen en Steve Bannon, ex-adviseur van Donald Trump. The Movement zwaait onder meer met de Brexit en de verkiezing van Trump als tekenen van uiting van ‘de volkswil’ en van misnoegdheid over het politieke establishment. Op dat buikgevoel van ‘het volk’ wil The Movement inspelen. Maar de taal van buikgevoel is vaak eerder emotioneel dan rationeel en jammer genoeg spreken ook politici vaak buiktaal, zeker in de media: liever op elkaar inhakken en stemming maken dan op een rationele manier de democratie bedrijven. En dan verbaasd zijn dat steeds meer burgers ook liever hun buik laten spreken.
Je hebt gesprekken en je hebt gesprekken
De voorbije jaren heb ik mij voor mijn doctoraatsonderzoek intensief beziggehouden met de vraag hoe mensen met elkaar praten als ze samen een probleem moeten behandelen. In navolging van Britse studies kunnen we drie soorten gesprekken onderscheiden. De eerste gesprekssoort is cumulatief: ideeën en meningen worden op elkaar gegooid zonder dat er kritisch op gereageerd wordt, men is het snel eens met elkaar, iedereen mag zijn zegje doen, en als er al een conclusie komt, dan is die zelden doordacht. De tweede gesprekssoort is competitief: de deelnemers willen het hoge woord voeren, luisteren niet actief naar elkaar, onderbreken elkaar geregeld, geven weinig (kwaliteitsvolle of gepaste) argumenten en negeren tegenargumenten, een consensus komt er zelden of nooit. Dat beide gespreksvormen weinig constructief zijn en inhoudelijk niet zoveel opleveren, zal niemand verwonderen.
Gelukkig is er nog een derde gesprekssoort, het exploratieve gesprek. Dat beantwoordt aan zeven basisregels: actief naar elkaar luisteren, elke deelnemer aanmoedigen om zijn mening te geven, respect hebben voor elke mening, elk idee in overweging nemen, vragen naar argumenten bij beweringen (waaromvragen stellen), tegenargumenten formuleren en naar een consensus streven. Intussen hebben ook tientallen internationale studies bewezen dat exploratieve gesprekken inhoudelijk het meest opleveren en dat hieruit de beste oplossingen voor problemen voortkomen.
De Zevende Dag, bijvoorbeeld
Sommige kinderen ‘leren’ uit armoede discussiëren naar het voorbeeld van deelnemers aan televisiedebatten
De zeven basisregels van exploratieve gesprekken ogen eenvoudig en logisch, maar we worden er niet mee geboren. Bovendien worden ze ook niet als een samenhangend geheel in onze scholen aangeleerd. Het gevolg daarvan is dat een kind vaak impliciet eigen gespreksregels vormt, hoe onvolkomen of zelfs contraproductief die ook mogen zijn. En van wie krijgt het daarvoor inspiratie? Van de directe omgeving en van de media. Dat kan best meevallen, bijvoorbeeld als er thuis gespreksregels zijn of als leraren er systematisch aandacht aan besteden. Maar helaas is dat geen certitude. Zo weten we van de Britse onderzoeker Neil Mercer dat sommige kinderen uit pure armoede ‘leerden’ discussiëren naar het voorbeeld van deelnemers aan televisiedebatten. Ik laat het aan uw interpretatie over om dat al of niet goede voorbeelden te vinden, maar van de onderbreekcultuur in pakweg De Zevende Dag word ik niet vrolijk. Met dit inzicht de politieke taal observerend, vrees ik dat de burger ongezond vaak geconfronteerd wordt met een competitief discours en dat gaat overnemen: het doet er niet toe wat ik beweer, zolang ik maar win.
Als kinderen het kunnen?
Wat we nodig hebben, is een revival van het rationele, democratische denken waarin elke mening recht heeft op bestaan. Dat uit zich via taal. In het experiment dat deel uitmaakte van mijn onderzoek, hebben leraren kinderen van elf en twaalf jaar exploratief leren praten met elkaar. Vervolgens hebben zij dat wekenlang ingeoefend binnen diverse leergebieden. De resultaten mochten er wezen. In drie maanden tijd heb ik groepjes leerlingen positief zien evolueren qua sociale vaardigheden, taalvaardigheden, argumentatievaardigheden. Leerlingen die bij de start van het experiment ruzieden en elkaar haast van hun stoel duwden, voerden drie maanden later rustig rationele discussies met elkaar. Ik zag hun probleemoplossend vermogen toenemen, zowel in groep als individueel. Ik las de transcripties van hun gesprekken en vond daarin pareltjes van kritisch denken, tegen alle buikgevoel in.
We weten van eerder onderzoek dat deze effecten blijvend zijn, op voorwaarde dat ze goed onderwezen én onderhouden worden. We weten ook dat exploratief spreken culturele kloven helpt verkleinen. Exploratief spreken kan dan ook een tegengif zijn tegen ‘buiktaal’ en dus ook tegen bewegingen die op buikgevoel teren om zelf groot te worden. Frank Zappa zei: ‘Politiek is een spel van oude mannetjes die zo lang tegen elkaar brullen tot ze beginnen te hoesten.’ Geef hem ongelijk en ontwikkel een exploratief discours, ook op het publieke forum. Daarin gaat het niet om winnen, maar om, op een écht democratische manier, samen beslissen wat het beste is voor de samenleving.

Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire